les 4 Flashcards

1
Q

2 soorten statistiek

A
  • beschrijvende statistiek

- verklarende statistiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beschrijvende statistiek

A

het ordenen en beschrijven van numerieke data uit steekproeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

beschrijvende statistiek;

  • steekproefgrootheden
  • parameters
A

steekproefgrootheden = waarden die worden berekend op basis van informatie uit de steekproef

parameters = waarden die worden berekend uit een onderzoek op basis van de hele populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verklarende statistiek

A

het generaliseren van de verzamelde informatie naar een groter geheel –> concluderen of het verschil dat wordt gevonden een echt verschil is of slechts toeval ten gevolg van een niet representatieve steekproef of een andere fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

4 centrummaten

A
  • frequentie
  • modus
  • mediaan
  • gemiddelde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

frequentie + betekenis(5)

A
  • absolute frequentie= het voorkomen
  • relatieve frequentie = het voorkomen ten opzichte van de totale groep
  • cumulatieve frequentie = de som van alle voorgaande waarnemingen t.e.m. de waarneming of interest
  • relatieve cumulatieve frequentie = cumulatieve frequentie uitgedrukt in percentage van het totaal
  • proportie = een getal dat de verhouding aangeeft tussen het aantal elementen uit een verzameling met een bepaalde eigenschap en het totaal aantal elementen uit deze verzamling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

proportie formule

A

proportie = frequentie/ totaal aantaal * 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

modus

A

het gegeven met de grootste frequentie in een reeks getallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

modale klasse

A

categorie met de hoogste frequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

modus = mediaan

A

indien de verdeling symmetrisch is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

uni modaal

A

indien 1 waarde het meest voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bi midaal

A

indien 2 waarden dezelfde hoge frequentie hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

multimodaal

A

indien meer dan 2 waarden dezelfde hoge frequentie hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mediaan

A

het middelste gegeven wanneer de gegevens geordend zijn van klein naar groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gemiddelde

A

de som van alle gegevens gedeeld door het aantal gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

spreidingsgegevens (5)

A
  • bereik
  • percentiel
  • variantie
  • standaardafwijking
  • Z-score
17
Q

bereik/ range van de gegevens

A

het grootste gegeven min het kleinste gegeven

18
Q

percentiel

A

het punt waaronder een bepaald percentage van de waarden van de frequentieverdeling ligt

19
Q

variantie

A

onderzoekt of de gegevens al dan niet dichtbij het gemiddelde liggen

20
Q

standaardafwijking

A

een maat die de gemiddelde afwijking van alle waarden het gemiddelde aangeeft

21
Q

standaardafwijking (2)

A
SD = standaarddeviatie van steekproef
O = standdeviatie van de populatie
22
Q

Z-score + formule

A

score die aangeeft hoeveel standaardafwijkingen een score boven of onder het gemiddelde ligt

Z = (x-Gem)/SD