Les 3 - De familie Flashcards
1
Q
de familie
A
the family
2
Q
het gezin
A
the family
3
Q
de ouders
A
the parents
4
Q
de moeder
A
the mother
5
Q
de vader
A
the father
6
Q
het kind
A
the child
7
Q
de dochter
A
the daughter
8
Q
de zoon
A
the son
9
Q
de zus
A
the sister
10
Q
de broer
A
the brother
11
Q
de oma
A
the grandmother
12
Q
de opa
A
the grandfather
13
Q
het kleinkind
A
the grandchild
14
Q
de tante
A
the aunt
15
Q
de oom
A
the uncle
16
Q
de nicht
A
the niece
17
Q
de neef
A
the nephew
18
Q
de baby
A
the baby
19
Q
de peuter
A
the toddler (4+ years)
20
Q
de kleuter
A
the toddler (1.5-4 years)
21
Q
de puber
A
the adolescent
22
Q
de creche
A
the nursery
23
Q
de kinderopvang
A
the daycare
24
Q
het kinderdagverblijf
A
daycare
25
de kinderwagen
the pram
26
het huwelijk
the marriage
27
het echtpaar
the married couple
28
het stel
the couple
29
de partner
the partner
30
de relatie
the relation
31
de liefde
the love
32
de roepnaam
the call sign
33
de verjaardag
the birthday
34
de leeftijd
the age
35
de Moederdag
Mother's Day
36
de Vaderdag
Father's Day
37
groelen
greetings
38
oppassen
to watch out
39
kennen
to know
40
ontmoeten
to meet
41
houden van
to love
42
noemen
to call
43
heten
to be named
44
verjaardag vieren
to celebrate a birthday
45
op visite
on a visit
46
op bezoek
visiting
47
aardig
friendly
48
ruzie
rowdy
49
homoseksueel
homosexual
50
gepensioneerd
retired
51
verlaten
to leave
52
Veiligheid en Justitie
Safety and Justice
53
vertrekken
to leave
54
herkomst
origin
55
aankomst
arrival
56
steun
support
57
ambtenaren
officials
58
woonzorgcentrum
residential care center
59
bejaarden
senior citizens
60
praatje
chat
61
enkele
a few
62
gescheiden
divorced
63
enige
any
64
geleden
past
65
Hartstikke
terribly
66
peutertjes
toddlers
67
gewend
accustomed
68
de dierentuin
the zoo
69
ijsjes
ice creams
70
ging
went
71
kwam
came
72
reis
trip
73
verschillende plaatsen
various places
74
overleden
passed away
75
verdwenen
disappeared
