Les 2 - De school Flashcards
1
Q
de school
A
the school
2
Q
hel alfabet
A
the alphabet
3
Q
de letter
A
the letter
4
Q
de hoofletter
A
lowercase letter
5
Q
de kleine letter
A
the lowercase letter
6
Q
het woord
A
the word
7
Q
de zin
A
the sentence
8
Q
de punt
A
the period
9
Q
de vraag
A
the question
10
Q
het vraagteken
A
the question mark
11
Q
de klas
A
the class
12
Q
het lokaal
A
the classroom
13
Q
het krijtje
A
the chalk
14
Q
de stift
A
the marker
15
Q
de tas
A
the bag
16
Q
het boek
A
the book
17
Q
het scrift
A
the notebook
18
Q
het papier
A
the paper
19
Q
de pen
A
the pen
20
Q
het potlood
A
the pencil
21
Q
de les
A
the lesson
22
Q
het lesrooster
A
class schedule
23
Q
de pauze
A
recess
24
Q
het examen
A
the exam
25
de toets
the test
26
het huiswerk
the homework
27
het onderwijs
the education
28
de kleuterschool
kindergarten
29
de basisschool
primary school
30
de middelbare school
high school
31
de juf
the teacher
32
de meester
the teacher
33
de assistent
the assistant
34
de directeur
the principal (male)
35
de directrice
the principal (female)
36
de leerling
the student
37
de leraar
the teacher (male)
38
de lerares
the teacher (female)
39
de scholier
the student
40
het rapport
the report
41
de universiteit
the university
42
de cursus
the course
43
de cursist
the student
44
het diploma
the diploma
45
het vak
the subject
46
de taal
the language
47
het woordenboek
the dictionary
48
het voorbeeld
the example
49
de oefening
exercise
50
het schema
the schedule
51
het probleem
the problem
52
de taak
the task
53
de opdracht
the assignment
54
het gespek
the conversation
55
de tekst
the text
56
het antwoord
the answer
57
de oplossing
the solution
58
de fout
the mistake
59
het resultaat
the result
60
leren
to learn
61
oefenen
to practice
62
samenwerken
to collaborate
63
praten
to talk
64
maken
to make
65
nakijken
to check
66
luisteren
to listen
67
lezen
to read
68
spreken
to speak
69
schrijven
to write
70
staan
to stand / to be
71
zitten
to sit / to be set
72
tekenen
to draw / to sign
73
afwezig
absent
74
aanwezig
present
75
veel
a lot
76
weinig
few
77
plus
plus
78
min
minus
79
moeilijk
difficult
80
makkelijk
easy
81
af
off
82
klaar
ready
83
juist
right / correct
84
netjes
correctly
85
gum
eraser
86
vertelt
tells
87
vreselijk
horrible
88
lastig
difficult
89
begrijpt
understands
90
miauwt
meows
91
Jammer
Unfortunately / what a shame
92
organisatie
organisation
93
ervaring
experience
94
buitenspelen
playing outside
95
begeleiding
coaching
96
vrijwilligers
volunteers
97
letten op
pay attention to
98
laatkomers
latecomers
99
bijdrage
contribution
100
zakgeld
allowance
101
verboden
forbidden
102
boterham
sandwich
103
kastje
locker
104
gymkleding
gym clothes
105
gymschoenen
gym shoes
106
over tienen
about ten o'clock
107
grachten
canals
108
verdwenen
disappeared
109
opgericht
established
110
cursussen
courses
111
uitstekend
excellent
112
directie
managing board
113
bestuur
management
114
trots
pride
115
geweldige
great
116
verlaten
to leave / finish
