Les 2: kinetiek Flashcards

1
Q

Lipofiliteit

A

Hoe makkelijk een stof in vet weefsel gaat zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

P waarde lipofiliteit (betekenis, berekenen)

A

Verhouding tussen concentrtaie stof lipofiele en waterige omgeving

(log) p = log (C0 / Cw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Log p = -1

A

10X hoger conc. in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Log P= 0

A

Gelijke conc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Log P = 1

A

10x hogere conc. in lipofiele stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ion trapping (zuur)

A

Alleen ongeladen deeltjes kunnen over het membraan

Zuur raakt geladen in basischer omgeving door H+ afstaan

HA -> H+ + A-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ion trapping (base)

A

Alleen ongeladen deeltjes kunnen over het membraan

Base raakt geladen in zuurdere omgeving door neemt H+ op te nemen

B + H+ -> BH+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zuur

A

staat H+ af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Base

A

neemt H+ op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zuur
HA -> H+ + A-

pH < pKa

moeilijk, makkelijk membraan?

A

Evenwicht links

HA hoog

Makkelijker over membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zuur
HA -> H+ + A-

pH > pKa

moeilijk, makkelijk membraan?

A

Evenwicht rechts

HA laag

Moeilijker over membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Base
B + H+ -> BH+

pH < pKa

moeilijk, makkelijk membraan?

A

Evenwicht rechts

B laag

Moeilijker over mebraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Base
B + H+ -> BH+

pH > pKa

moeilijk, makkelijk membraan?

A

Evenwicht links

B hoog

Makkelijker over membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Henderson H

Omschrijven:

A

pH = pKa + log (Base/zuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Biologische beschikbaarheid (betekenis en berekenen)

A

Fractie van de dosis die onveranderd in het bloed komt

Oppervlakte onder de curve (AUC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Absolute F (betekenis en berekening)

A

Percentage totale stof opgenomen in bloed

(AUC oraal / AUC iv) * 100

17
Q

Enteropatische kringloop

A

Darm -> bloed -> poortader -> lever -> galblaas -> Darmen

Bloed concentratie van deze stoffen liggen lager

18
Q

Passief transport

A
Ion kanalen (uniporter)
Apolair of klein genoeg om over het membraan te gaan (met concentratie gradiënt mee)
19
Q

Actief transport

A

Carrier (veranderd van vorm)
Symporter ( twee moleculen dezelfde kant (tegen gradient, cotransport)
Antiporter (twee moleculen tegenovergesteld
Efflux (substraat)
Vervorming mebraan

20
Q

Transcellulair

A

door de cel heen (apolair/klein)

21
Q

Paracellulair

A

Tussen junctions door

22
Q

Farmaca bindt aan:

A

Albumine en globines

23
Q

Fictief verdelingsvolume (betekenis, berekening)

A

Dosis stof gedeeld door de plasma concentratie

Vd = x  Cp
x = dosis stof in mg
Cp = begin concentratie in plamsa in mg/L
24
Q

Excretie routes

A

Nieren (urine)
Endeldarm (feces)
Longen (adem)

25
Q

Biotransformatie (voorbeeld)

A

Lipofiele stoffen oplosbaar maken zodat ze op opgelost blijven in urine

26
Q

Fase I transformatie

A

Cytochroom P-450 bouwt een O op een molecuul die uiteindelijk een OH wordt

27
Q

Fase II transformatie (belangrijkste conjugatie)

A

Polaire groepen worden op het molecuul gezet door de OH uit fase I. -> goed oplosbaar

Belangrijkste: glutathion, bevat zwavel

28
Q

First pass effect

A

Stof komt langs andere organen op (maag darmen lever)

Minder van effect bij intraveneus en rectaal -> direct bleodbaan

29
Q

Nier (filtratie)

A

Glomerulus, kapsels van bowman.

Passieve vorm van plasma naar nier (bloeddruk)

30
Q

Nier (secretie)

A

Renal tubulus

Actieve van plasma naar nier door carriers met brede substraat specificiteit.

31
Q

Nier (reabsorptie)

A

Renul tubulus

Actieve recycling van water, zouten, glucose etc. -> specifieke carriers

Passief van lipofiel ->lossen niet op

32
Q

Klaring (betekenis, berekenen

A

Het gezuiverde bloed per tijdseenheid

Cl = Q * ER (mL per minuut)

Q = bloodflow (ml/min)
ER = extractieratio ((Ca-Cv)/Ca)
Ca = Concentratie farmacon aangevoerd
Cv = Concentratie farmacon afgevoerd
33
Q

Extractieratio (ER)

A
ER = (Ca - Cv)/Ca
Ca = Concentratie farmacon aangevoerd
Cv = Concentratie farmacon afgevoerd
34
Q

Eliminatie snelheid

A
E = Q * (Ca - Cv) 
E = Q * ER * Ca
E = Cl * Ca
Q = bloodflow (ml/min)
ER = extractieratio ((Ca-Cv)/Ca)
Ca = Concentratie farmacon aangevoerd
Cv = Concentratie farmacon afgevoerd 
Cl = klaring = Q*ER
35
Q

0 orde

A

constant afname (10-10-10)

36
Q

1 orde

A

per fractie (50 - 25 - 12,5)

37
Q

Eliminatie constante

A

Cl/Vd

38
Q

halfwaardetijd

A

0,693 * (Vd / Cl)