Les 2 Flashcards
Hoe gaat het?
Wie geht es?
antwoorden
antworten
het antwoord
Antwort
Hoe gaat het met u / je?
Wie geht es Ihnen / dir?
volgend
folgende
goed
gut / richtig
de volgorde
Reihenfolge
positief
positiv
Het gaat wel.
Es geht schon.
negatief
negativ
fantastisch
fantastisch
niet zo goed
nicht so gut
prima
prima
hartstikke goed
total gut
niet zo best
nicht so gut
slecht
schlecht
o, best
oh, gut
de persoon
Person
loop door de klas
gehen Sie durch das Klassenzimmer
lopen
gehn / laufen
de klas
Klassenzimmer
hen
Ihnen
de beschrijving
Beschreibung
de patient
Patient
de vrouw
Frau
de toerist
Tourist
de vriend
Freund
zeggen
sagen
tegen
zu (zu jmn. etwas sagen)
vandaag
heute
op / met vakantie
im Urlaub
werken
arbeiten
jullie
ihr
boffen
Glück haben
het weer
Wetter
pardon
Wie bitte?
Wat zeg je?
Was sagst du?
bedoelen
meinen
geluk hebben
Glück haben
lekker
schön
jou
dir
onze
unser
Welkom!
Willkommen!
de afdeling
Abteilung
Dank je wel.
Danke schön
nou
nun, ach
Mag ik u even voorstellen?
Darf ich Sie mal vorstellen?
Mogen (mag)
Dürfen
even
mal
spreken (spreekt)
sprechen
een beetje
ein bisschen
de dochter
Tochter
in de buurt
in der Nähe
Hoe maakt u het?
Wie geht es Ihnen?
leren (leert)
lernen
proberen (probeer)
versuchen
Wie is dat?
Wer ist das?
dezelfde
demselben
de reactie
Reaktion
naspelen (speel na)
nachspielen
zelf
selbst
de situatie
Situation
het rollenspel
Rollenspiel
de vriendin
Freundin
oud
alt
Hoi, hoe gaat het ermee?
Hallo, wie gehts (euch allen)?
de man
Ehemann
de kennis
Bekannte
jong
jung
de mens
Person
gewoon
einfach
ouder
älter
natuurlijk
natürlich
de oma
Oma
automatisch
automatisch
vinden
finden
correct
korrekt
de generatie
Generation
liever
lieber
soms
manchmal
alleen
nur
alle
alle
bij
bei
ons
uns
normaal
normal
de huisvrouw
Hausfrau
de arts
Arzt
de administratief medewerker
Büroangestellter
de student
Student
de mening
Meinung
het argument
Argument
vriendlijk
freundlich
onvriendlijk
unfreundlich
beleefd
höflich
onbeleefd
unhöflich
leuk
nett
beter
besser
want
weil
ik ben voor
ich bin für
het getal
Zahl
vanaf
von /ab
het spoor
Gleis
vertrekken (vertrekt)
abfahren
aankruisen
ankreuzen
de trein
Zug
naar
nach
het vertrek
Abfahrt
Keulen
Köln
Parijs
paris
plus
plus
maal
mal
gedeeld door (delen)
geteilt durch
min
minus
de adressenlijst
Adressenliste
het adres
Adresse
de lijst
Liste
noteren (noteer)
notieren
het telefoonnummer
Telefonnummer
het nummer
Nummer
het e-mailadres
E-mail-Adresse
het mobiele nummer
Handynummer
het vaste nummer
Festnetznummer
geen
kein
het kengetal
Vorwahl
nemen (neem)
nehmen
zien (ziet)
sehen
de activiteit
Aktivität
Ik denk dat
Ich denke, dass
Ik gelof dat
Ich glaube, dass
Ik vind dat
ich finde, dass
Mijn mening is dat
Meine Meinung ist, dass