Les 2 Flashcards
Wat is een variabele
- een kenmerk van een persoon, omgeving of situatie die kan variëren of andere waarden kan aannemen
Geef een vb van een variabele
- lengte, bloeddruk, angst
geef de 3 soorten variabelen
- onafhankelijke variabele (ov)
- afhankelijke variabele (av)
- Interveniërende variabele (iv)
Wat doet een onafhankelijke variabele
- veroorzaakt verandering
Wat doet een afhankelijke variabele
- verandert onder invloed van de onafhankelijke variabele
Wat doet een interveniërende variabele
- wordt door een variabele beïnvloed en beïnvloed zelf een andere variabele
Hoe bepaal je een variabele
- moet een antwoord geven op 5 vragen: wie, wat, waar, wanneer en hoe
Door de 5 vragen te stellen gaan we welke gegevens bepalen?
- de soorten gegevens
- bepaalt ook het hoe, wanneer en waar je gegevens gaat bepalen
- bepaalt de objectiviteit van je onderzoeksvraag
Wie kan de gegevens verzamelen van een variabele
- één onderzoeker: gemakkelijk maar niet altijd onafhankelijk
- een team van onderzoekers: fout wordt groter
- “interobserver” fluctuaties van metingen controleren
wat kan er misgaan als 1 onderzoeker gegevens verzamelt
intraobserver fouten: onderzoeker is niet altijd onafhankelijk
Waar worden gegevens verzameld
- in een optimale setting
- afh. van de vraag
Wanneer worden de gegevens verzameld
- Welke maand / dag / uur
- Hoeveel tijd neemt het in beslag
- Hoe vaak?
Hoe worden gegevens verzameld?
- Onderzoeksinstument
- Van een vragenlijst tot invasieve fysiologische metingen
- !! Erg belangrijk!!
• Keuze van methode voor de manier waarop gegevens worden verzamelt wordt bepaald door:
- Onderzoeksvraag
- Hoeveelheid kennis over het onderwerp
- Limitaties van onderzoek: Prijs, tijd, onderzoekers
Hoe meet je bestaande instrumenten
▪ Via literatuur onderzoek (reviews, vergelijkbaar onderzoek,…)
▪ Huidige onderzoek kan goed gekoppeld worden aan voorgaand onderzoek
▪ Auteursrechten
▪ Niet in Nederlands: officiële vertaling en nieuwe validatiestap
nieuwe instrumenten ontwikkelen
▪ Bestaande aanpassen of volledig nieuw
▪ Nieuwe validiteit en betrouwbaarheid testen
Piloot onderzoek
▪ Testen of het gekozen instrument de vraag beantwoord
▪ Testen of het protocol operationeel is
keuze van een instrument: bruikbaarheid
▪ Afweging kosten en beschikbaarheid
▪ Afweging met populatie (volwassenen, kinderen, ouderen,..)
▪ Training onderzoeker
Wat is betrouwbaarheid
waarnemingen die onder dezelfde omstandigheden herhaald dezelfde uitkomsten geven.
Hoe wordt betrouwbaarheid bepaalt?
▪ Bepaald a.h.v. correlatieprocedure (r van 0,70 = betrouwbaar)
▪ Percentage scoren tussen beoordeelaars
▪ Betrouwbaarheid van een instrument moet continu getest worden (vb. ijking)
Betrouwbaarheid kan je onderverdelen in
• Stabiliteit
▪ Stabiliteit in een tijdsperiode (testhertestbetrouwbaarheid)
• Gelijkwaardigheid
▪ Gelijke uitkomsten onafhankelijk van de observator
▪ A.h.v. kappa (0 is geen overeenkomst, 1 is perfecte overeenkomst)
Wat is validiteit
het vermogen van een instrument om gegevens te verzamelen die het bedoelt te verzamelen
- gaat over de inhoud van het instrument
hoe hoger de validiteit, hoe …
hoe meer je erop kunt vertrouwen dat het een
antwoord biedt op je onderzoeksvraag.
Graad van validiteit is afh van
de toepassing van het instrument
Zijn betrouwbaarheid en validiteit gerelateerd aan elkaar?
- ja
▪ Niet valide zonder betrouwbaar, wel andersom
▪ Bij de ontwikkeling wordt vaak eerst naar validiteit gekeken, dan naar
betrouwbaarheid
Fouten kan je in elke stap van het onderzoek vinden, namelijk
▪ Keuze van de populatie of steekproef ▪ Keuze van het instrument ▪ Gebruik van het instrument ▪ Omgevingsfactoren (van de proefpersonen of voor het instrument) ▪ Externe variabelen
een variabel moet dus (3)
- meetbaar, betrouwbaar en objectief zijn
Wat zijn externe variabele
- variabelen die de kans op onderzoeksvertekening verhogen
- de onderzoeker probeert deze onder controle te houden
Wat kan men doen om externe variabelen onder controle te houden?
Dit kan o.a. door inclusie- en/of
exclusiecriteria op te stellen voor de
onderzoeksdeelnemers
Je hebt 2 soorten onderzoeksmethoden
- kwalitatieve onderzoeksmethoden
- kwantitatieve onderzoeksmethoden
Geef de 4 meetniveau’s
- Nominaal
- Ordinaal
- Interval
- Ratio
Nominaal
Het laagste meetniveau: data krijgen een naam of
worden in categorieën verdeeld zonder dat de codering
een grootte aangeeft
een getal is hetzelfde als? en niet hetzelfde als?
- getal is hetzelfde als een categorie bv. zwarte kraai = 1
- Getal is niet hetzelfde als waarde bv. nominale variabelen kan je niet optellen, kan je geen rekensommen mee doen
Dichotoom
tweecijfer gegeven bv. man of vrouw (0 en 1)
- hoort bij nominaal
Ordinaal
Data kunnen in categorieën worden ingedeeld en in een
rangorde worden gezet en in een rangorde worden gezet. bv. Gewichtsklasse: ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht, obees
Kenmerken ordinaal
• Naam en rangorde • Volgorde heeft betekenis • Cijfers zijn geen exacte hoeveelheid • Cijfers kan je vervangen door letter (1=A, 2= B..)
Interval
Data kunnen in categorieën worden in gedeeld, in een
rangorde worden gezet en de afstand tussen de
rangen kan precies worden aangegeven.
Kenmerken interval
• Naam, rangorde en interval
▪ Gelijke afstand tussen de waarden
▪ Waarde 0 ≠ afwezigheid van het fenomeen
▪ Negatieve waarden zijn mogelijk
Wat kan je doen met een interval?
Berekening of verwerking
• Verschil berekenen (optellen en aftrekken)
• Gemiddelde berekenen
• Niet delen of vermenigvuldigen
Ratio
Data kunnen in categorieën worden ingedeeld, in
een rangorde worden gezet, de afstand tussen de
rangen kan precies worden aangegeven en een
‘echt’ of natuurlijk nulpunt kan worden vastgesteld.
Kenmerken ratio
Naam, volgorde, interval
▪ Afstand is overal gelijk
▪ Negatieve waarden zijn niet mogelijk
▪ “0” heeft een betekenis
Hoe verwerk je ratio
Verwerking: meeste statistische testen
▪ Verschil (optellen en aftrekken)
▪ Gemiddelde
▪ Delen en vermenigvuldigen
Hoe lager het meetniveau
hoe minder nauwkeurig
Bekijk nog oefeningen in de tweede powerpoint
..