Les 15 Flashcards
Causa
Oorzaak, reden, rechtzaak
Vester
Jullie (bezittelijk vnw)
Noster
Ons, onze
Gravis, -is
Zwaar, belangrijk
Tuus
Jouw
Pro
Voor, in plaats van (+abl)
Se
Zich (acc./abl)
Secum
Met/bij/in zichzelf
Facilis, -is
Gemakkelijk, welwillend
Se praebẹre
Zich betonen
Acer, acris
Scherp, hard
Arcessere (pf: arcessivi)
Ontbieden, laten komen, halen
Brevis -is
Kort
Tempus, temporis
Tijd
Felix, felicis
Gelukkig
Labor -oris
Werk, leed, inspanning
Suus
Zijn, haar, hun
Cedere
Weggaan (uit), verlaten, afstaan (+abl)
Meus
Mijn
Iudicium
Oordeel, beslissing
Omnis -is
Ieder, elk, geheel, alle
Forma
Vorm, uiterlijk, schoonheid
Sibi (dat.)
Zich
Vindicare
Aanspraak maken op, opeisen
Iuvenis -is
Jongeman
Iudicare
Oordelen, beslissen
Animus
Geest, ziel, hart, moed
Regnum
Heerschappij, rijk
Promittere (pf:promisi)
Beloven
Mortalis-is
Sterfelijk, sterveling