Les 13 Flashcards
1
Q
Salutem dicere
A
Groeten
2
Q
Cura
A
Zorg
3
Q
Sollicitare
A
Ongerust maken
4
Q
Tam
A
Zo
5
Q
Cognoscere (cognovi)
A
Leren kennen, vernemen, bemerken
6
Q
Scribere (scripsi)
A
Schrijven
7
Q
Adversus
A
Ongunstig
8
Q
Quare
A
Waarom
9
Q
Nomen, nominis
A
Naam
10
Q
Una (cum)
A
Samen (met)
11
Q
Abducere
A
Afvoeren, wegbrengen
12
Q
Mare, maris
A
Zee
13
Q
Altus
A
Hoog, diep
14
Q
Vis
A
Kracht, geweld, macht
15
Q
Oprimere (opressi)
A
Onderdrukken, overweldigen