les 14 pagina 133 vraag 8. Flashcards
1
Q
zeggen
A
fluisteren
aankondigen
meedelen
roepen
2
Q
lopen
A
wandelen
slenteren
kuieren
ijsberen
3
Q
kijken
A
loeren
staren
turen
zien
4
Q
leuk
A
plezant
amusant
plezierig
prettig
5
Q
lachen
A
glimlachen
gieren
proesten
schaterlachen
6
Q
groot
A
enorm
reusachtig
gigantisch
kolossaal
7
Q
goed
A
foutloos
prima
mooi
flink
8
Q
verdrietig
A
treurig
bedroefd
droevig
triest
9
Q
mooi
A
knap
schoon
aantrekkelijk
prachtig