les 12 woordenschat Flashcards

1
Q

applauskind

A

een kind dat te veel geprezen wordt door de ouders bij alles wat hij/zij doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

boemerangkind

A

jonge volwassene die weer bij hun ouders intrekken nadat ze een tijd zelfstandig hebben gewoond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

scharrelkind

A

kinderen die mogen buiten spelen, zonder dat er volwassenen bij zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tijgermoeder

A

moeder die ernaar streeft dat haar kinderen in alles uitblinken, zonder rekening te houden met hun gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uitstelmoeder

A

vrouw die moederschap uitstelt, meestal omdat ze eerst een carrière wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

patchworkgezin

A

gezin waar bij ten minste een van beide ouders 1 of meer kinderen uit een of meer vorige relaties, terwijl beide ouders soms ook nog een kind hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bodyshaming

A

belachelijk maken, of negatief becommentariëren van iemands lichaam.

domein = menselijke relaties + media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bore-out

A

iemand dat langdurig onvoldoende uitdaging ervaart in zijn of haar werk heeft last van een bore-out
domein = economie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bromance

A

hechte vriendschap tussen 2 mannen
= samenstelling brother +romance
domein = menselijke relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

crowdfunding

A

geld inzamelen voor een goed doel dmv bijdragen van een groot aantal mensen, meestal via online platforms

domein = media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

deepfake

A

digitale manipulatie van beeld- of geluidmateriaal waar bij AI wordt gebruikt om zeer realistische media te creëren
=> persoon zegt/doet iets dat nooit heeft plaatsgevonden

domein = media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

downdaten

A

bewust aangaan van een relatie met iemand die wordt gezien als minder aantrekkelijk of minder succesvol

dom = menselijke relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

flashmob

A

groep mensen die spontaan lijkt samen te komen op een openbare plek om te zingen/dansen/…

domein = media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gamechanger

A

iets of iemand die een grote en vaak blijvende impact heeft.

domein = media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

jobhoppen

A

regelmatig van baan wisselen, vaak binnen korte tijdspannes.

domein = economie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

namedropping

A

opzettelijk of onopzettelijk vermelden van de namen van bekende of invloedrijke personen in gesprekken om jezelf een bepaald aanzien, status, of geloofwaardigheid te geven

domein = menselijke relaties

17
Q

outline

A

schematische of beknopte weergave van de belangrijkste punten of ideeën van een document, project, of plan

domein = economie

18
Q

outsourcing

A

het uitbesteden van bepaalde bedrijfsprocessen of taken aan externe bedrijven of derden, vaak in een ander land, in plaats van deze intern uit te voeren.

domein = economie

19
Q

phishing

A

cybercriminaliteit waarbij aanvallers zich voordoen als betrouwbare entiteiten om persoonlijke informatie van slachtoffers te verkrijgen

domein = media

20
Q

pre-owned

A

goederen die eerder door iemand anders zijn gebruikt, maar die nu opnieuw te koop worden aangeboden. = tweedehands

domein = economie

21
Q

victim blaming

A

het beschuldigen of verantwoordelijk stellen van het slachtoffer in plaats van de dader of de omstandigheden.

domein = menselijke relaties

22
Q

alkoof

A

een kleine, afgescheiden ruimte of nis in een kamer, vaak met een eigen functie of inrichting. bv. leeshoek

23
Q

kwispedoor

A

ouderwetse spuwpot bedoeld om speeksel en slijm uit de mond in op te vangen
bv. gebruikt bij het proeven van wijn

24
Q

lorgnet

A

een type bril met aan een zijde een stokje/handvat

25
Q

mombakkes

A

een carnavalmasker

26
Q

nozem

A

herrieschoppers
=> werd gebruikt om een nieuw type jongeren aan te duiden: zelfbewust, gekleed in spijkerbroek + leren jack, vetkuif en bromfiets

27
Q

neologimse

A

= woord dat nieuw is in een taal en dat gangbaar wordt in het algemene taalgebruik
=> altijd inhoudswoorden (die naar iets in de werkelijkheid verwijzen/waarvan je onmiddellijk een voorstelling kunt maken)

28
Q

eigenschappen neologisme (3)

A

onbeperkt
gevormd door samenstellingen
taalcreativiteit speelt een grote rol

29
Q

ontlening

A

= proces waarbij woorden uit een vreemde taal in het Nederlands worden opgenomen
zo’n woorden = leenwoorden

30
Q

directe ontlening

A

resultaat van vreemd woord (uitspraak + spelling blijven behouden

resultaat van bastaardwoord (spelling/uitspraak zijn vernederlandst/aangepast)

31
Q

indirecte ontlening

A

vreemd woord wordt vertaald = leenvertaling

32
Q

barbarisme

A

niet-geaccepteerde leenvertaling
SUBECTIEF

33
Q

terugontlening (= herontlening

A

proces waarbij woorden uit het nederlands in een vreemde taal worden opgenomen
bv. boulevard => bolwerk (NL) = verdedigingswerk

34
Q

archaïsme (verdwijnwoord)

A

verouderde woorden dat onbruik is geraakt
bv. maagschap = familie
meier = baljuw, schepen

35
Q

woordleemte

A

omschrijven van situatie omdat er geen woord voor is

36
Q

monocle

A

een oogglas
een halve bril

37
Q

maagschap

38
Q

meier

A

baljuw, schepen