Les 1 & 2 Flashcards

1
Q

Psychologie (niet hedendaags)

A

Wetenschap die probeert te begrijpen wat er schuilt achter het denken en doen van de mens (psyche, logos = zielkunde/ wetenschap van de geest)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mind-body problem

A

onderscheid geest- lichaam, rol van vrije wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dualisme

A

geest staat apart van lichaam (Decartes) interactie in PIJNAPPELKLIER (centraal gelegen, niet gelateraliseerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Monisme

A

geest en lichaam zij geen twee afzonderlijke entiteiten, maar twee aspecten van 1 entoteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

materialisme (twee onderscheiden)

A

1e versie van Monisme:
- ontologisch: alleen het fysische bestaat echt. (= materialisme)
- epistemologische: alleen het fysische kunnen we wetenschappelijk bestuderen (= reductionisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Idealisme

A

2e versie van het monisme:
- epistemologische: we kennen de werkelijkheid enkel via het zintuigelijke en ons eigen denken
- ontologisch: alles in de natuur heeft een ziel (=panpsychisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

solipsisme

A

De filosofische opvatting dat alleen het eigen bewustzijn zeker bestaat en dat de buitenwereld niet met zekerheid als onafhankelijk bestaand kan worden bevestigd. (behoort tot het epistemologische van het idealistische van het monisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

psychofysica

A

de exacte wetenschap van de functionele relatie tussen lichaam en geest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Psychologie (hedendaags)

A

de wetenschap van het gedrag en de factoren die dit beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gedragsdeterminanten

A

factoren die het gedrag beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

black box

A

de verborgen gedragsdeterminanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

inktvlekkentest

A

als persoonlijkheidstest: persoon projecteert elementen van zijn persoonlijkheid in zijn antwoorden (wat hij/zij ziet in de inktvlek), elke betekenis in een betekenisloze prikkel moet komen van de persoon zelf.

van rosasch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nomotitisch

A

Algemene wetten (universeel hetzelfde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

idiografisch

A

specifieke factoren (voor iedereen verschillend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pareidolia

A

De neiging van de hersenen om herkenbare vormen, zoals gezichten of objecten, te zien in willekeurige of vage stimuli, zoals wolken, schaduwen of ruis. (of inktvlekken test)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Occam’s razor

A

zo weinig mogelijk factoren, zo eenvoudig mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

verklaren (erklären)

A

inzicht geven in waarom en hoe: natuurwetenschappen zijn gericht op verklaren

18
Q

begrijpen (verstehen)

A

diepgaand inzicht krijgen in de betekenis of intenties achter een verschijnsel: menswetenschappen zijn gericht op het begrijpen v/d mens

19
Q

domein 1: methodenleer

A

Het fundament van de psychologie waarop de overige vier basisdomeinen rusten; hier wordt immers aangegeven hoe de psychologische fenomenen wetenschappelijk onderzocht moeten worden (subdomeinen: normanief vs descriptief en testpsychologie)

20
Q

Domein 2: de functieleer

A

De studie van de algemeen-menselijke functies of
capaciteiten, zoals waarneming, denken, taal, leren, emotie, … (subdomeinen: persoonlijkheidstheorieën (vaak: typologieën)
psychologie van de begaafdheden en vaardigheden
psychopathologie)

21
Q

Domein 3: de persoonlijkheidsleer

A

de studie van datgene waarin het individu uniek is en zich onderscheidt van anderen, de individuele persoonlijkheid, zowel normaal als abnormaal (subdomeinen: persoonlijkheidstheorieën (vaak: typologieën)
psychologie van de begaafdheden en vaardigheden
psychopathologie)

22
Q

Domein 4: de ontwikkelingsleer

A

de studie van de ontwikkeling van de mens, van geboorte tot dood, in al zijn aspecten (functies, persoonlijkheid, gedrag) (subdomeinden: kind en jeugd, verder onderverdeeld in: de prenatale fase, de eerste twee levensjaren, de peuter- en kleuterleeftijd, het schoolgaande kind en de puberteit
volwassenheid
ouderdom)

23
Q

Domein 5: gedragsleer

A

de studie van de gehele mens in zijn wisselwerking met de omgeving (fysisch en sociaal) (subdomeinen: persoon als deel van de situatie
persoon in relatie tot anderen
persoon en groeperingen
persoon en communicatie)

24
Q

rationalisme

A

alle kennis komt voort uit het verstand (het denken, de ratio)

25
Q

empirisme

A

alle kennis komt voort uit de zintuigelijke ervaringen (de empirie)

26
Q

Tabula rasa

A

mens als ongeschreven blad (nurture, ervaring als enige bron van kennis)
John Locke

27
Q

esse est percipi

A

zijn is waargenomen worden (george Berkeley)

28
Q

immaterialisme

A

De filosofische opvatting dat materie niet onafhankelijk van de geest bestaat, en dat alleen geestelijke of mentale verschijnselen werkelijk bestaan; materiële objecten bestaan slechts voor zover ze worden waargenomen.

29
Q

Molyeux’ problem

A

Een filosofische vraag, voor het eerst gesteld door William Molyneux, die vraagt of iemand die blind geboren is en later zicht krijgt, direct in staat zou zijn om vormen zoals een kubus en een bol, die hij eerder alleen door aanraking kende, te herkennen door alleen te kijken, zonder ze aan te raken.

30
Q

anatomisme

A

Een filosofische theorie die stelt dat de werkelijkheid is opgebouwd uit ondeelbare, fundamentele deeltjes (atomen) en dat complexe verschijnselen kunnen worden verklaard door de interacties van deze deeltjes

31
Q

associationisme

A

Een psychologische theorie die betoogt dat mentale processen en ideeën ontstaan door associaties tussen ervaringen, waarbij gelijkenis, nabijheid en contrast de belangrijkste mechanismen zijn voor het verbinden van gedachten en herinneringen.

32
Q

sensoriële kwaliteiten

A

De eigenschappen van zintuiglijke waarnemingen die door onze zintuigen worden ervaren, zoals kleur, geluid, smaak, geur en textuur, die de basis vormen voor hoe we de wereld om ons heen waarnemen en interpreteren

33
Q

unconsious inference

A

onbewuste processen waarbij onze geest informatie en ervaringen interpreteert en betekenis toekent, vaak gebaseerd op eerdere kennis en ervaring, zonder dat we ons daarvan bewust zijn. (onderbewust zijn)

34
Q

frenologie

A

elke hersendeel heeft een specifieke functie,de aanleg ervoor kan gemeten worden

35
Q

subtractiemethode

A

impact van een bepaalde variabele te isoleren door de waarden van die variabele van de totale waarde of meting af te trekken, om zo de effecten van andere variabelen beter te begrijpen, de basis voor mentale chronometrie (meet de tijd die nodig is voor mentale processen, zoals waarneming, beslissen en reageren, om inzicht te krijgen in de snelheid en efficiëntie van cognitieve functies)

36
Q

intentionaliteit

A

Het vermogen van de geest om te verwijzen naar, of te gericht te zijn op, objecten, ideeën of staten van zaken; het concept dat mentale toestanden zoals denken, willen en voelen altijd betrekking hebben op iets buiten henzelf.

37
Q

Aktpsychologie

A

psychische fenomenen die activiteiten en functies zijn

38
Q

gestaltpsychologie

A

basis: externe perceptie zegt ons niets over het bestaan van de wereld.

39
Q

femonologie

A

de directe ervaring en beschrijving van verschijnselen zoals die worden waargenomen door het bewustzijn, met als doel de essentie van deze ervaringen te begrijpen zonder theoretische of wetenschappelijke aannames. (Edmund Husserl is de grondlegger)

40
Q

psychische causaliteit

A

Het principe dat mentale processen zoals gedachten, emoties en intenties oorzakelijk kunnen bijdragen aan gedrag en andere mentale toestanden, waarbij psychische gebeurtenissen worden gezien als factoren die andere psychische of fysieke gebeurtenissen beïnvloeden. Het kan veranderingen in bewustzijn of psychische ervaringen veroorzaken

41
Q

apperceptie

A

activiteit van onze geest, die van binnenuit werkt (aandachtsfunctie)