Les 1 Flashcards

1
Q

snelle boten

A

meer dan 20 km/u

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

joon

A
  • maakt de plaats waar de drenkeling overboord is geslagen beter zichtbaar
  • oranje dobber van 1-3 meter lang met knipperlicht bovenin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

parachutelicht

A

noodsein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bovenwinds naderen

A
  • door de wind geblazen naar drenkeling
  • risico dat je drenkeling voorbij steekt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benedenwinds naderen

A
  • met behulp van motor, tegenwinds in
  • als motor uitvalt, kom je niet bij drenkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stroom voor MOB

A

MOB manoeuvre is zelfde op stromend water als op stilstaand als zowel schip en drenkeling zich in de hoofdstroom bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

brand: 3 factoren

A
  • zuurstof
  • brandbare stof
  • temperatuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

A branden

A

kernbranden in vaste stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

B branden

A

vloeistofbranden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

C branden

A

gasbranden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

D branden

A

metaalbranden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

blusmiddelen: water

A

enkel voor A branden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

blusmiddelen: schuim

A

A en B (soms C branden)
- veroorzaakt weinig schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

blusmiddelen: poeder

A

A, B, en C branden
- schade aan elektrische apparatuur en metalen na blussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oliebrand nooit met water want…

A

olie gaat dan drijven op water en verspreidt zich over de hele boot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gasdetector plaatsing

A

in het laagst gelegen deel van de ruimte (want vaak zwaarder dan lucht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kooktoestel welk soort?

A

thermisch beveiligd kooktoestel: als vlam uitzwaait wordt de gastoevoer automatische afgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

brandblussers keuren om de …

A

2 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoofdkleur van reddingsmiddelen

A

oranje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

radarreflector

A

vergroot bij slecht zicht de kans dat uw schip wordt opgemerkt op het radarscherm van andere schepen
- zo hoog mogelijk (minstens 4 meter boven water)
- type 1 op zelfde wijze opgehangen als wanneer u hem op tafel zou neerzetten dus niet met een punt omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

EHBO doos plaatsing

A

op een zichtbare plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kustgebied: professionele hulp

A
  • contact met kustwachtcentrum via VHF- kanaal 16
  • scheepsnaam, MMSI nummer, positie
  • kustwacht op RMA (radio medisch advies) vragen
  • blijven uitluisteren op kanaal totdat werkkanaal wordt toegewezen
  • RMD is kosteloos
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

binnenwatere: professionele hulp

A
  • kanaal 10
  • bij ernstige gevallen kan je ook 112 bellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

onderkoeling: 2 soorten

A

beginnende onderkoeling:
- rillen
- koude bleke en droge huid
- ademhaling langzaam
- dalend bewustziijn …

Diepe onderkoeling:
- stopt met rillen
- hartslag neemt af
- spieren worden stijf …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat te doen bij beginnende onderkoeling?

A
  • warmere omgeving
  • wikkel slachtoffer in deken
  • warms te drinken (geen alcohol!!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat te doen bij diepe onderkoeling?

A
  • direct 112 bellen
  • geen onnodige bewegingen
  • wikkel slachtoffer in deken
  • geef niets te eten of te drinken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

normale waterpeil, hoe bepaald?

A

tov TAW: referentiehoogte. een TAW hoogte van 0 meter is gelijk aan het gemiddelde zeeniveau bij eb te Oostende gemeten over de laatste 5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

veiligheidsmarge bij onderdoorvaart

A

30 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

sluis: 81 x 10

A

81 meter lang, 10 meter breed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

afwaarts

A

van hoog naar laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

opwaarts

A

van laag naar hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

rechtse schroef

A

draait rechtsom bij het vooruitvaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wieleffect

A

naast een voorwaarste kracht levert elke schroef ook een zijwaartsgerichte kracht = wieleffect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wieleffect bij rechtse schroef

A

vooruit: achterkant naar stuurboord (rechts) en voorkant dus naar links (gevoel van een afwijking naar links)
achteruit: achterkant naar bakboord –> meer uitgesproken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

afmeren met rechtse schroef

A

aanmeren bij bakboordwal (links)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

keren in nauw vaarwater met rechtse schroef

A

manoeuvre beginnen aan bakboordzijde en beweging inzetten over rechts

37
Q

hogerwal

A

wal waar de wind vandaan komt

38
Q

lagerwal

A

wal waar de wind naartoe draait

39
Q

loefzijde

A

zijde van het schip waar de wind tegenaan waait

40
Q

lijzijde

A

zijde van het schip waar de wind vanaf draait

41
Q

ligplaats nemen

A

ankeren of aanmeren

42
Q

bolder

A

voorwerp dat gemaakt is om er gemakkelijk een lijn aan vast te kunnen maken

43
Q

kikker

A

bolder

44
Q

laveren

A

met de wind recht van voren moet een zeilboot laveren

45
Q

manoeuvres die te maken hebben met aankomen, afvaren en ankeren worden … uitgevoerd

A

tegen de stroom of wind

46
Q

varen in ondiep water

A

vaart minderen

47
Q

slepen met lange tros

A

de schipper van de te slepen boot stuurt bij bochten de buitenbochten in

48
Q

benzinemotor

A
  • snelle open motorboten
  • explosieve mengsel van brandstof en lucht wordt tot ontsteking gebracht
  • als de stroom uitvalt, slaat de motor af
  • benzinedamp kan niet weg
  • voor het starten altijd van onderuit de motorruimtedamp afzuigen met een vonkvrije ventilator
49
Q

dieselmotor

A
  • explosieve mengel van brandstof en lucht wordt door middel van samen persing en de daarbij vrijkomende warmte tot ontsteking gebracht
  • heeft geen stroom nodig als hij loopt
  • heel geschikt om lange tijd op een vast toerental te draaien
50
Q

oliedruk

A

te laag: gevolg van te laag oliepeil. De motor wordt te heet en loopt vast. Het oliedruklampje gaat branden
Te hoog: kan schade veroorzaken aan de motor. Er komt dan blauwe stinkende rook uit de uitlaat

51
Q

Koeling van motor

A

met behulp van buitenwater

52
Q

wierfilter / wierbak

A

om te voorkomen dat het koelsysteem verstopt geraakt

53
Q

Afvoer opgewarmd koelwater

A

altijd afgevoerd via de uitlaat
Bij inboordmotoren zie je duidelijk water uit de uitlaat komen

54
Q

controlestraal

A

bij jetski’s en buitenboordmotoren kan je hieraan zien dat de waterpomp goed werkt

55
Q

bevriezing van koelwater

A

antivries voor koelwatersysteem

56
Q

Keerkoppeling

A
  • de motor is via keerkoppleing aangesloten op de schroefas
  • zorgt ervoor dat u de schroef in zijn vrijstand, vooruit en achteruit kunt zetten
57
Q

vetgesmeerde schroefaskoker

A

Als de binnegland teveel, meer dan druppelgewijs water doorlaat, moet u de pakkingsdrukker van de binnengland aandraaien.

58
Q

watergesmeerde schroefaskoker

A

heeft kunstoflagers en geen vetpers

59
Q

Slipkoppeling

A

als de schroef de grond raakt, slaat de schroef stil en draait door de slipkoppeling de as, waar de schroef op zit en dus ook de motor gewoon door. Hierdoor is schade beperkt

60
Q

Breekpen

A

bij oude buitenboordmotoren. Als de schroef de grond raakt, breekt het pennetje waardoor de schroef niet meer draait maar het asje en de motor wel draaien

61
Q

AR

A

algemeen reglement der scheepvaartwegen van het koninkrijk: gelden op de scheepvaartwegen van Belgie

62
Q

APSB

A

algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren (belgische uitwerking van de uniforme europese regelgeving CEVNI)

63
Q

BVA

A

internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee

64
Q

BenZee

A

politiereglement van en scheepvaartreglement voor de beneden-zeeschelde: van toepassing op de beneden-zeeschelde en de havens die daarmee in open verbinding staan.

65
Q

kust reglement

A

Kustvaartreglement: de gehele strook van 12 zeemijlen vanaf de laagwaterlijn voor onze kust valt onder het politie-en scheepvaartreglement voor de Belgische territoriale zee, de havens en de stranden van de Belgische kust

66
Q

reglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen

A

dit SRKGT heeft hoofdzakelijk de APSB regels

67
Q

reglement zeekanaal en gemeenschappelijke maas

A

regelement betreffende het zeekanaal vna Brussel naar de Rupel en het scheepvartreglement gemeenschappelijke Maas vertonen slechts beperkte verschillen met het APSB

68
Q

schip

A

elk vaartuig dat geschikt is als middel van vervoer

69
Q

groot schip

A

elk ship dat geen klein schip is

70
Q

klein schip

A

een schip korter dan 20 meter gemeten over de romp met uitzondering van een schip dat gebouwd of ingericht is om grote schepen te slepen, te assisteren, te duwen of gekoppeld mee te voeren. Ook een veerpont, passagierschip , een schip dat aan het vissen is en een duwbak zijn uitzonderingen

71
Q

passagiersschip

A

een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren

72
Q

varen met grote snelheid

A

varen met een snelheid groten dan 20 km/h

73
Q

snel schip

A

een groot motorschip, dat met een snelheid van meer dan 40km/h ten opzichte van het water kan varen (herkenbaar aan 3 gele snelle flikkerlichten)

74
Q

assisteren

A

het bijstaan door 1 of meer motorschepen van een alleenvarend motorschip, duwstel of gekoppeld samenstel bij voorbewegen en sturen

75
Q

sleep

A

samenstel van sleepboot met op tros gesleept vaartuig

76
Q

duwstel

A

hecht samenstel van duwboot met 1 of meer andere schepen ervoor

77
Q

samenstel

A

een sleep, duwstel of gekoppeld samenstel

78
Q

gekoppeld samenstel

A

2 of meer schepen naast elkaar vastgebonden varend

79
Q

drijvend werktuig

A

een baggermolen, zandzuiger of dergelijke

80
Q

veerpont

A

een schip dat een veerdienst onderhoudt waarbij de vaarweg wordt overgestoken

81
Q

stilliggend schip

A

een schip dat gemeerd is of voor anker ligt

82
Q

varend schip

A

een schip dat niet gemeerd is of voor anker ligt. Een gestopt liggend schip moet beschouwd worden als een varend schip bij de voorrangregels

83
Q

waterscooter

A

elk klein motorschip met een lengte van minder dan 4 meter primair aangedreven door een waterstraalpomp en ontworpen om door een of meer personen zittend, staand of knielend op en niet in de romp te woren bediend

84
Q

vaargeul

A

het gedeelte van de vaarweg dat feitelijk voor de scheepvaart kan gebruikt worden

85
Q

korte stoot

A

een geluidssein van ongeveer 1 seconde

86
Q

lange stoot

A

een geluidssein van ongeveer 4 seconden

87
Q

reeks zeer korte stoten

A

ten minste 6 stoten van ongeveer 1/4 seconde

88
Q

reeks lange stoten

A

geen minimum aantal