Les 1 Flashcards

Deel A

1
Q

Wijk

A

Neighborhood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wees voorzichtig

A

be careful

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

leiden tot

leidde, heeft geleid

A

result in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voorzieningen

A

facilities, utilities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uitgebreid

A

wide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

voertuig

A

vehicle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vervoermiddel

A

means of transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

opvallend

A

remarkable, notable, striking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

indrukwekkend

A

impressive, amazing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vlot

A

smooth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

op je bestemming aankomen

A

arrive at your destination

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

menigte

A

crowd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

inhabitant

A

inwoner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

pedesterian

A

voetganger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

often

A

vaak, regelmatig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

accident

A

ongeval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

victim

A

slachtoffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

forced

A

gedwongen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

probable

A

waarschijnlijk, mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

drukte

situatie dat je het druk hebt/is

A

Ik kom nooit op tijd door die drukte heen.

in alle drukte op het strand ben ik mijn kind kwijtgeraakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hand out, give out

A

uitdelen (voor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

violation

A

overtreding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

vermoeden

vermoedde, heeft vermoed

A

think, assume, suspect

  • ik vermoed dat hij een uurtje later komt.
  • Dat weet ik niet zeker, dat kan ik alleen maar vermoeden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

onmisbaar

A

essential

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

geschoren

A

shaved

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

voltooid

A

completed, done

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

gebarsten

A

cracked, broken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

gebogen

A

curved, bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

accompany

A

meelopen

30
Q

minority

A

minoriteit, minderheid

31
Q

majority

A

majoriteit, meerderheid

32
Q

achterstand

A

backlog

33
Q

represent

A

vertegenwoordigen

34
Q

chaos

A

troep

35
Q

survailance, monitoring

A

bewaking

36
Q

storm

A

noodweer, storm

37
Q

flood

A

modderstroom

38
Q

overview

A

overzicht

39
Q

take place

A

plaatsvinden

  • In juni vinden er allerlei openluchtactiviteiten plaats in het park.
40
Q

guard, security

A

bewaker

  • een gevangene (prisoner) en zijn bewakers
  • een bewaker bij de ingang van de bank
41
Q

implement, utilize

A

benutten (benutte, heeft benut)

gebruik maken van iets

  • je tijd goed benutten`,
  • kansen benutten,
  • een ruimte optimaal benutten
42
Q

simultaneously

A

gelijktijdig, tegelijkertijd –> (gelijktijdigheid : noun)

  • gelijktijdig twee bestanden downloaden
43
Q

implemented, used, deployed, engaged

A

ingezet

44
Q

permission, approval

A

toestemming

  • toestemming vragen`,
  • `toestemming geven/verlenen

vergunning –> official permission

  • verblijfsvergunning`,
  • bouwvergunning`
45
Q

daily, weekly, monthly, yearly

A

dagelijks, wekelijks, maandelijks, jaarlijks

46
Q

surveillance, monitoring, supervision

A

toezicht

  • toezicht houden op
    `iemand onder toezicht plaatsen
47
Q

surveilance camera

A

bewakingscamera

48
Q

monitor, safeguard, secure

A

bewaken (bewaakte, heeft bewaakt)

  • de kluis bewaken`,
  • de gevangenen bewaken
49
Q

property, possession

A

eigendom

50
Q

destroy, ruin

A

1- helemaal kapot maken: vernielen (vernielde, heeft vernield)

  • De storm vernielde hele dorpen.

2- zo kapotmaken dat alles verdwijnt: vernietigen (vernietigde , heeft vernietigd)

  • archieven en oud papier vernietigen
51
Q

robbery, burglary

A

overval

  • een gewapende overval`,
  • bankoverval`
52
Q

significantly, considerably

A

aanzienlijk

- Deze investeringen konden de crisis aanzienlijk verzachten.

53
Q

authorized

A

bevoegd

  • bevoegd om onderwijs te geven`,
  • Sorry, alleen bevoegd medisch personeel.
54
Q

thief

A

dief (dieven)

55
Q

theft, robbery

A

diefstal

  • De diefstal van fietsen is toegenomen.
56
Q

increase

A

1- toenemen

2- stijgen

3- groeien

57
Q

decrease

A

1- afnemen

2- verminderen

58
Q

to carry

A

dragen (droeg, heeft gedragen)

  • de boodschappen dragen
59
Q

to recognize, to see the importance of sth

A

onderkennen (onderkende, heeft onderkend)

  • de risico’s tijdig (in time, in advance) onderkennen
  • Zo lang (until) het niet als een probleem wordt onderkend, kan er niet aan een oplossing worden gewerkt.
60
Q

1- hole

2- hollow

A

hol

1- In die berg is een hol waar een kluizenaar woont.

2- een holle ruimte onder de weg, - een holle boom

3- Hij belooft veel, maar het zijn allemaal holle frasen.,
- holle woorden spreken`

61
Q

wrist

A

pols

62
Q

to divide into, to organize, to classify

A
indelen (deelde in, heeft ingedeeld)
in onderdelen verdelen
- `een la (drawer) zo indelen dat je alles makkelijk kunt vinden`,
- `je tijd zelf kunnen indelen`,
- `We werden in groepjes ingedeeld.`
-
63
Q

to come across, to encounter

A

aantreffen (trof aan, heeft aangetroffen) = tegenkomen

(toevallig) vinden
- Er is een dode man aangetroffen voor mijn huis.

64
Q

burglary (دزدی)

A

inbraak

  • een inbraak in een tankstation plegen,
  • Het aantal inbraken en inbraakpogingen is dit jaar afgenomen.
65
Q

culprit مجرم

A

dader (daders)

  • De dader van de moord is nog niet gevonden
  • de dader ligt op het kerkhof ()
66
Q

witness

A

getuige

  • De politie zoekt getuigen van het dodelijke ongeluk.
67
Q

damage, harm خسارت

A

beschadigen (beschadigde, heeft beschadigd)

De harde discomuziek heeft haar gehoor beschadigd.,
onherstelbaar beschadigen,
`zwaar beschadigen

68
Q

گیر انداختن to catch

A

betrappen (betrapte, heeft betrapt)

  • een fietsendief betrappen,
69
Q

to notice, observe

A

opmerken (merkte op, heeft opgemerkt)

  • Niemand had opgemerkt dat hij zijn baard (beard) had afgeschoren (shaved).
  • Heeft iemand nog iets te vragen of op te merken over dit onderwerp?`
70
Q

debt, liabilities

A

schuld

  • Ik moet de bank nog een schuld van 10.000 euro afbetalen.
71
Q

to spend (money)

A

uitgeven

  • veel uitgeven aan kleren
72
Q

expenses, costs

A

uitgaven

  • bezuinigen op je uitgaven als je je baan verliest`