Lernbox IV Flashcards
1
Q
der Anlass
A
de aanleiding
2
Q
aufpassen
A
opletten
3
Q
bremsen
A
remmen
4
Q
enttäuscht
A
teleurgesteld
5
Q
die Flasche
A
de fles
6
Q
froh
A
blij
7
Q
getrennt
A
gescheiden
8
Q
der Hof
A
de boerderij
9
Q
die Schauspielerin
A
de actrice
10
Q
der Versuch
A
de poging
11
Q
angesagt
A
populair
12
Q
die Aussage
A
de uitspraak
13
Q
bestehen
A
slagen
14
Q
beziehungsweize (bzw)
A
respectievelijk
15
Q
durchschnittlich
A
gemiddeld
16
Q
ehrgeizig
A
ambitieus
17
Q
geeignet
A
geschikt
18
Q
hervorragend
A
uitstekend
19
Q
heute
A
vandaag
20
Q
die Leistung
A
de prestatie
21
Q
die Leute
A
de mensen
22
Q
die Prüfung
A
het proefwerk
23
Q
sich verhalten
A
zich gedragen
24
Q
die Vokabeln
A
de woordjes
25
Q
die Weise
A
de manier
26
Q
einheitlich
A
gelijk
27
Q
das Gedächtnis
A
het geheugen
28
Q
gelegentlich
A
zo nu en dan
29
Q
pauken
A
stampen
30
Q
schlau
A
slim
31
Q
schmecken
A
proeven
32
Q
speichern
A
opslaan
33
Q
überfordern
A
te veel eisen van
34
Q
verzeihen
A
vergeven
35
Q
wischen
A
uitvegen
36
Q
büffeln
A
studeren
