lektion 4 nl-du Flashcards
1
Q
omdat
A
da
2
Q
de gebeurtenis
A
das Ereignis
3
Q
in het geheim, stiekem
A
heimlich
4
Q
trouwen
A
heiraten
5
Q
de hoop
A
die Hoffnung
6
Q
jaarlijk
A
jährlich
7
Q
snel
A
rasch
8
Q
kijken
A
schauen
9
Q
doorbrengen
A
verbringen
10
Q
zich verstoppen
A
sich verstecken
11
Q
geleden
A
vor
12
Q
groeien
A
wachsen