lektion 2 du-nl Flashcards
1
Q
der Arbeitsplatz
A
de baan, het werk
2
Q
die Atmosphäre
A
de sfeer
3
Q
der bauernhof
A
de boerderij
4
Q
billig
A
goedkoop
5
Q
doof
A
stom
6
Q
es gibt
A
er is, er zijn
7
Q
im Gegenteil
A
integendeel
8
Q
der Laden
A
de winkel
9
Q
im Moment
A
nu, op dit moment
10
Q
spazieren
A
wandelen
11
Q
teilweise
A
gedeeltelijk, voor een deel
12
Q
zeimlich
A
tamelijk