Leerpsychologie Flashcards

1
Q

leertheorie

A

studie van het leervermogen

-> vermogen gedrag aan te passen op basis van vroegere ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

leren

A

relatief permanente verandering in gedrag of kennis ten gevolge van ervaring
-> proces niet rechtstreeks observeerbaar, maar kan worden afgeleid uit (veranderingen in) gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

niet-contingente prikkelaanbieding

A

subject krijgt verschillende keren dezelfde prikkel aangeboden
-> niet-contingent: het aanbieden van de prikkels staat los van andere gebeurtenissen (prikkels of gedragingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sensitisatie

A

de oorspronkelijke reactie bij de prikkel neemt toe

  • > bv CVS of psychogene pijn
  • > organisme leert aan bepaalde stimuli meer waarde te geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

habituatie

A

herhaalde stimulatie met dezelfde stimulus geeft afname van de oorspronkelijke reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

associatief leren

A

= betekenisleren
een neutrale stimulus krijgt betekenis doordat het aan een andere stimulus wordt gekoppeld
-> er wordt een associatie geleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

contiguïteit

A

CS en UCS moeten samen aangeboden worden, elkaar kort opvolgend in de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

contingentie

A

logisch verband tussen 2 gebeurtenissen

-> CS moet goede voorspeller zijn voor de UCS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

generalisatie

A

de CR kan uitgelokt worden door stimuli die gelijkenis vertonen met oorspronkelijke CS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

discriminatie

A

er wordt geleerd niet te reageren op stimuli, die lijken op, maar niet hetzelfde zijn als de oorspronkelijke CS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

extinctie

A

= uitdoving
CR blijft niet voorgoed in stand -> wordt steeds zwakker als niet af en toe oorspronkelijke UCS opnieuw wordt gepresenteerd samen met CS
=> let op: spontaan herstel!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

spontaan herstel

A

uitgedoofde CR treedt na rustperiode weer op als CS aangeboden wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bekrachtiging

A

= reinforcement
het contingent laten volgen van UCS op CS
-> naarmate aantal CS-UCS aanbiedingen stijgt, stijgt sterkte CR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tweede-orde conditionering

A

wanneer CS geconditioneerd wordt, kan deze gebruikt worden om andere prikkels te conditioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

exposure

A

behandeling op basis van KC
-> het aanbieden van de CS, zonder koppeling met UCS
=> CS wordt weer neutrale stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

contra-conditionering

A

behandeling op basis van KC
-> tegelijk met de CS een andere stimulus aanbieden, die een reactie oproept die incompatibel is met de CR
=> herevaluatie van CS

17
Q

wet van effect

A

elke actie die een wenselijke uitkomst tot gevolg heeft, zal in soortgelijke omstandigheden worden herhaald

18
Q

bekrachtiging

A
  • KC: bekrachtiging door het tegelijkertijd aanbieden van UCS en CS, waardoor een associatie tussen beide wordt gelegd of versterkt en er daardoor op beide stimuli wordt gereageerd
  • OC: bekrachtiger wordt pas na het optreden van het gedrag toegediend, bekrachtiging versterkt de voorgaande respons