Leerpsychologie Flashcards
leertheorie
studie van het leervermogen
-> vermogen gedrag aan te passen op basis van vroegere ervaringen
leren
relatief permanente verandering in gedrag of kennis ten gevolge van ervaring
-> proces niet rechtstreeks observeerbaar, maar kan worden afgeleid uit (veranderingen in) gedrag
niet-contingente prikkelaanbieding
subject krijgt verschillende keren dezelfde prikkel aangeboden
-> niet-contingent: het aanbieden van de prikkels staat los van andere gebeurtenissen (prikkels of gedragingen)
sensitisatie
de oorspronkelijke reactie bij de prikkel neemt toe
- > bv CVS of psychogene pijn
- > organisme leert aan bepaalde stimuli meer waarde te geven
habituatie
herhaalde stimulatie met dezelfde stimulus geeft afname van de oorspronkelijke reactie
associatief leren
= betekenisleren
een neutrale stimulus krijgt betekenis doordat het aan een andere stimulus wordt gekoppeld
-> er wordt een associatie geleerd
contiguïteit
CS en UCS moeten samen aangeboden worden, elkaar kort opvolgend in de tijd
contingentie
logisch verband tussen 2 gebeurtenissen
-> CS moet goede voorspeller zijn voor de UCS
generalisatie
de CR kan uitgelokt worden door stimuli die gelijkenis vertonen met oorspronkelijke CS
discriminatie
er wordt geleerd niet te reageren op stimuli, die lijken op, maar niet hetzelfde zijn als de oorspronkelijke CS
extinctie
= uitdoving
CR blijft niet voorgoed in stand -> wordt steeds zwakker als niet af en toe oorspronkelijke UCS opnieuw wordt gepresenteerd samen met CS
=> let op: spontaan herstel!
spontaan herstel
uitgedoofde CR treedt na rustperiode weer op als CS aangeboden wordt
bekrachtiging
= reinforcement
het contingent laten volgen van UCS op CS
-> naarmate aantal CS-UCS aanbiedingen stijgt, stijgt sterkte CR
tweede-orde conditionering
wanneer CS geconditioneerd wordt, kan deze gebruikt worden om andere prikkels te conditioneren
exposure
behandeling op basis van KC
-> het aanbieden van de CS, zonder koppeling met UCS
=> CS wordt weer neutrale stimulus