Lecture 2 Flashcards
1
Q
from the north / south / west/ east
A
uit het noorden / zuiden / westen / oosten
2
Q
in the middle
A
in het midden
3
Q
I was born and raised in The Netherlands.
A
Ik ben gebored en getogen in Nederland.
4
Q
close by
A
dichtby / vlakbij
5
Q
@
A
het apenstaartje
6
Q
birthday
A
de verjaardag
7
Q
starry night
A
sterrennacht
8
Q
I love / I like…
A
Ik hou van…
9
Q
self portrait
A
zelfportret
10
Q
and you?
A
en jij?
11
Q
I have a question
A
ik heb een vraag
12
Q
choose
A
kiezen
13
Q
student
A
cursist
14
Q
beautiful
A
prachtig
15
Q
been
A
gewees
16
Q
the singular
A
het singularis / het enkelvoud
17
Q
the plural
A
het pluralis / het meervoud
18
Q
often
A
vaak
19
Q
today
A
vandaag
20
Q
this evening
A
vanavond
