Lecture 1 Flashcards

1
Q

farmacologie

A
  • Kennis over geneesmiddelen of medicijnen; de kunst van het bereiden van medicijnen
  • De wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van de wederzijdse werking (reciprocal actions), of interacties, tussen farmacologische stoffen en fysiologische processen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom leren wij oa over farmacologie?

A
  • Om te begrijpen of het gedrag van de patiënt voortkomt uit de patiënt zelf of door bijwerkingen van medicatie
  • Om te weten wat er op neuron- en NT-niveau gebeurt bij het toedienen van medicatie, en hoe dit invloed heeft op het gedrag van de patiënt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 classificaties van medicatie

A
  • Chemische structuur
  • Werkingsmechanisme
  • Behavioral effects
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Classificatie

Chemische structuur

A

Niet erg bruikbaar; dezelfde structuur kan andere effecten hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Classificatie

Werkingsmechanisme

A

Via welke pathway de medicatie werkt
- Maar we weten vaak niet/nauwelijks hoe deze pathways werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Classificatie

Behavioral effects

A

Linkt de medicatie aan de te behandelen aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Belangrijkste klassen van psychotrope medicijnen

A
  1. Antipsychotics
  2. Antidepressants
  3. Anxiolytics (anti-anxiety medication)
  4. Mood (stemming) stabilizers
  5. Hypnotics

Focus op de eerste 4 deze lectures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Belangrijkste klassen van psychotrope medicijnen

Antipsychotics

Antipsychotica

A
  • Conventioneel/typisch (Haloperidol)
  • Atypisch (Risperidone)

Typical & atypical

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Belangrijkste klassen van psychotrope medicijnen

Antidepressants

Antidepressiva

A
  • Tricyclic (Imipramine)
  • Selective Serotonin Reuptake Inhibitors (SSRI) (Prozac)
  • MonoAmine Oxidase Inhibitors (MAOI) (Nardil)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Belangrijkste klassen van psychotrope medicijnen

Anxiolytics (anti-anxiety medication)

A
  • Benzodiazepines (Valium)
  • Non-benzodiazepines (Buspiron)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Belangrijkste klassen van psychotrope medicijnen

Mood (stemming) stabilizers

Stemmingsstabilisatoren

A

Lithium (meest gebruikte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ATC

Andere relevante medicijn klassen

A
  • Anti-epileptics
  • Stimulanten
  • Narcotic pain killers
  • CNS supressors
  • Psychedelics & Hallucinogenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

4 stadia van toediening (administration)

A
  1. absorptie
  2. distributie
  3. metabolisme
  4. excretie: eliminatie uit lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Absorptie

A

Van plek van toedinging naar bloedsomloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Distributie

A

Door het hele lichaam

Het moet een effect hebben, dus wordt verspreid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Metabolisme

A

Omzetting door lichaam (gaat weefsel binnen, interactie met het lichaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Uitscheiding (excretion)

A

Verwijdering (eliminatie) uit het lichaam

Je wilt niet dat het voor heel lang blijft in je lichaam

Heeft geen effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn soorten absorptie

A
  • oraal
  • rectaal
  • plaatselijk (topical): huid, mondslijmvlies (sublingual: onder de tong; buccal: tussen tandvlees en wang)
  • parenteraal (intraveneus, intramusculair & subcutaan)
  • inhaleren

Intraveneus: in bloedstroom
Intramusculair: in de spier
Subcutaan: in onderhuids weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Absorptie

Oraal

A
  • Makkelijkst, langzaamste opname
  • Nadeel: moet door je verteringsstelsel (lever): veel van de medicatie gaat verloren voor het in bloedsomloop komt
  • Voordeel: bij verwachte bijwerkingen beste optie (door afbraak in lever wordt actieve stof verlaagd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Absorptie

Rectaal

A
  • Voordeel: gaat niet door maagdarmkanaal, dus meeste van medicatie komt in bloedsomloop (maar 1/3 gaat alsnog verloren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Topicaal (plaatselijk)

A
  • Huid, bijv nicotine pleisters
  • Mondslijmvlies: snelle werking omdat het snel in bloedstroom komt (sublingual en buccal)

Sublingual: onder de tong
Buccal: tussen tandvlees en mondslijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Parenteraal

A

Toediening buiten maagdarm kanaal om; snelste weg; snelste opname in bloedbaan
- Intraveneus (in de ader)
- Intramusculair (in een spier)
- Subcutaan (in het onderhuids weefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Inhaleren

A

Via longen, via mucosa, als het dichtbij veel bloedvaten/pathways zit dan is het ook systematisch (had ze niet goed uitgelegd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke 2 soorten absorptie zijn het snelst?

A

Topicaal en parenteraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke 2 soorten distributie zijn er?
1. Extracellulair (bloedplasma) 2. Intracellulair (water in lichaamscellen)
26
Waar hangt de snelheid van distributie vanaf?
Vetoplosbaarheid (lipid solubility)
27
Heb je een hoge of lage vetoplosbaarheid nodig voor een snelle werking van medicatie?
**Hoge** vetoplosbaarheid voor een snelle distributie en werking (gaat makkelijker door het celmembraan heen, komt sneller bij de cellen en heeft een sneller/sterker effect) | Hogere vetoplosbaarheid --> snellere distributie ## Footnote Voorbeeld: morphine heeft een lagere vetoplosbaarheid dan heroine, en is het daarom moeilijker om een effect te krijgen (je hebt dus een hogere dosis morphine nodig dan heroine voor een effect)
28
Hoe wordt de medicatie getransporteerd tijdens distributie in het lichaam?
Door membranen: passieve diffusie volgens de concentratiegradiënt | Intracellulaire concentratie is belangrijk voor de medicatie dat het wer
29
Farmacokinetiek
Hoe het lichaam de medicatie **verwerkt**; verandering in de tijd in termen van serumconcentratie van medicatie en metabolieten | Wat doet het lichaam met het medicijn? ## Footnote Serum = in the person Metaboliet: product wat je lichaam maakt, bijproduct van de medicatie
30
Waar heeft farmacokinetiek effect op?
Op de 4 stages van administratie: absorptie, distributie, interactie met receptor (metabolisme), eliminatie (excretion)
31
Wat is belangrijk voor farmacokinetiek?
Bloedsomloop; deze duurt ong 1 min. - Netwerk is compact: maakt het mogelijk dat de medicatie overal wordt verspreid (in 1 min) ## Footnote Hierdoor is intraveneuze toediening snel!
32
Farmacodynamiek
Hoe het lichaam reageert op de medicatie - bepaalt het farmacologisch, therapeutisch en toxic effect
33
Welk proces speelt een cruciale rol bij farmacodynamica?
Medicatie - Receptor interactie: de medicatie bindt zich aan een receptor - Als er interactie is met het lichaam (als het lichaam reageert) dan krijg je (hopelijk) therapeutisch effect, als het niet goed is dan krijg je toxisch effect.
34
Farmacologisch effect
Specifieke biologische reacties die plaatsvinden wanneer het medicijn zich bindt aan een receptor, ongeacht of het gewenst of ongewenst is.
35
Therapeutisch effect
Beoogde en positieve uitkomsten van medicatie, met als doel een aandoening te behandelen of symptomen te verlichten.
36
Toxisch effect
Schadelijke en ongewenste reacties die optreden wanneer het medicijn in te hoge concentratie aanwezig is in het lichaam of het op niet juiste wijze wordt gemetaboliseerd (kan leiden tot bijwerkingen of schade aan organen of weefsels).
37
Proces van toediening van medicatie | vraag chatgpt
1. Subtherapeutic range: je lichaam begint wat met de medicatie te doen; nog niet op het level waar je het wilt hebben 2. Therapeutic range: de medicatie werkt 3. Toxic range:
38
Proces van toediening van medicatie: tijd - concentratie relatie
To (time o/zero) 1. Medicatie toegediend: grote piek in medicatieconcentratie in plasma 2. Verlaat bloedsomloop: gaat weefsel binnen: grote afname medicatieconcentratie in plasma - heeft effect in weefsel: metabolisme, dan excretion door het lichaam
39
Wat is halfwaardetijd (half-live)?
Tijd die het medicijn nodig heeft om in concentratie te halveren - Distributie en eliminatie halfwaardetijd
40
Distributie halfwaardetijd
To --> 50%: Het moment van het inbrengen van medicatie in het lichaam, tot 50% afbreken van medicatie in bloedsomloop (en dus is 50% in weefsel) - **Alpha** phase - Meestal het moment dat de medicatie de effecten laat zien die je wilt zien | Hoe snel geabsorbeerd?
41
Eliminatie halfwaardetijd
Wanneer de medicatie begint met het stoppen om effect te hebben - eerste half life: 50% van de medicatie is uit het lichaam (uitgescheid door nieren, en afbraak lever) - **Beta** phase | Hoe snel geëlimineerd?
42
Na hoeveel elimination halfwaardetijden is er zeer waarschijnlijk geen effect meer van de medicatie? | Hoe veel procent is dan uitgescheiden?
Na 6 eliminatie halfwaardetijden is ongeveer 98% van de medicatie uit het lichaam
43
Duurt het verlagen van concentratie van 100% naar 50% even lang als van 2% naar 1%?
Ja!
44
Soorten anterograde synapsen
- Axodendritisch - Axosomatisch - Axoaxonisch
45
Anterograde
Presynaptische neuron geeft synaps aan postsynaptische neuron
46
# Anterograde synaps Axodendritisch
Axon van presyn stuurt synaps naar dendrieten van postsyn | Ontvanger = dendriet
47
Axosomatisch
Axon stuurt synaps meteen naar soma | Ontvanger = soma ## Footnote Sneller effect want het hoeft niet langs dendrieten
48
Axoaxonisch
Axon van presyn stuurt synaps naar axon van postsyn | Ontvanger = axon
49
Wat gebeurt er bij (synaps) transmissie?
Axonale eindes vormen synapsen met postsynaptische neuronen - Mitochondria geven energie voor NT transmissie - NT wordt bewaard in blaasje - NT bindt aan receptor en vertelt aan postsyn wat hij moet doen ## Footnote Signaal: presynaptische neuron --> synaptic cleft --> postsynaptische neuron
50
Zijn er receptoren aan beide kanten van de synaptic cleft?
Ja! De postneuron geeft een signaal terug (als bijv de concentratie te hoog wordt, weet de presyn neuron dat hij geen NT meer moet geven)
51
Wat zijn 7 soorten speciale neuronen?
- Pyramidevormige (pyramidal) - Kroonluchter (chandelier) - Stekelig (spiny) - Purkinje - Interneuronen - Mand (Basket) - Dubbel boeket (double bouquet)
52
# Soorten speciale neuronen Pyramidevormige cellen | Pyramidal neuons
- Driehoekig cellichaam - 1 apicale dendriet en 1 - stimulerend (excitatoir) - Bevindt zich in prefrontale cortex, hippocampus, entorinale cortex - Voornamelijk betrokkken bij **EF** en **geheugen** | Apicaal = boven op zn hoofd ## Footnote Dit is de enige excitatoire neuron; bevordert actie
53
# Soorten speciale neuronen Kroonluchter (chandelier)
- lijkt op een kroonluchter - axo-axonisch - stopt/remt voornamelijk pyramidevormige cellen - bevindt zich in de cortex | Wat was axo-axonisch ook al weer? :)
54
# Soorten speciale neuronen Stekelig (spiny)
- dendrieten in de vorm van stekels - lange axonen - remmend - voornamelijk in striatum ## Footnote Verbetert de manier om te communiceren
55
# Soorten speciale neuronen Purkinje cellen
- dendrieten in de vorm van een boom - 1 axon - remmend - voornamelijk in cerebellum
56
Interneuronen
- geen end effect, maar tussen signalen - bevinden zich in het brein en ruggegraat - bieden neuraal circuit: sensorisch <-> motor - zijn ook deel van de reflexboog - **gelokaliseerd**: korte axonen, analyseren kleine stukjes info - **relais (relay)**: lange axonen, over breindelen waar info wordt samengevoegd
57
# Soorten speciale neuronen Mand (basket)
- dendrieten in de vorm van een mand - remmende interneuon - voornamelijk in de cortex | zie slides voor plaatje
58
# Soorten speciale neuronen Dubbel boeket (double bouquet)
- dendrieten in de vorm van 2 boeketten - remmende interneuron - voornamelijk in de cortex
59
Wat zijn een aantal kenmerken van neuronen? (4)
- Bestaan uit subcellulaire organellen - Proteine synthese: belangrijk; kan worden samengevoegd om NT of receptoren te maken( - Intern transport: substanties naar dendrieten transporteren - Functies zijn zone-afhankelijk: in de cel: dendriet, genetische processen: cellichaam, output: axon
60
Wat zijn 3 verschillende manieren om signalen te versturen?
1. Elektrische codering 2. Signaal transductie 3. Output - chemisch (signaal naar volgende neuron)
61
# Manier van neuron communicatie Elektrische codering
De integratie van inkomende elektrische signalen in cellichaam (intern)
62
# Manier van neuron communicatie Signaal transductie
Elektrisch signaal over membraan (van dendrieten naar cellichaam), zodat dingen kunnen veranderen (in cellichaam, waar DNA en genoom worden bewaard?)
63
Communiceren neuronen elektrisch of chemisch onderling?
De output is chemisch: neurotransmitter of andere substances kunnen naar de postynaptische neuron gestuurd worden
64
Wat is het verschil tussen de nucleolus en nucleus?
- Nucleolus: opslag en bescherming van genetisch materiaal (waar je DNA ligt) - Nucelus: waar je genetisch materiaal wordt getranscribeerd en bijv wordt gebruikt om receptoren te maken (ligt om de nucleolus heen)
65
Ribosomen
Vertalen DNA in eiwitten; aanmaak van eiwitten in cellen
66
Anterograde neuronal transport
Van soma (cellichaam) naar axon (waar je kan interacten met de omgeving)
67
Wanneer vindt er slow transport plaats? Hoe snel is dit en hoe ziet die transport eruit?
- Bij dingen die geen onmiddelijke reactie nodig hebben, waar je niet meteen gedragsverandering moet zien - 2mm/dag; eiwitten van cytoplasma naar axon en dendrieten
68
Wanneer vindt er fast transport plaats? Hoe ziet dit er uit en wat wordt er getransporteerd?
Wanneer je snelle actie nodig hebt, worden blaasjes met - NT - peptides - receptoren - enzymen - ion-kanalen - transport pompen getransporteerd (200mm/dag) ## Footnote De lijst maakt neuronen meer responsief (en gaat de neuron dus sneller werken)
69
Retrograde neuronal transport
Van axon naar soma (cellichaam)
70
Waar wordt retrograde neuronal transport voor gebruikt?
- Wanneer je lichaam iets wilt hergebruiken (gebruikte eiwitten, growth factors); makkelijker dan opnieuw maken - Voor input van de omgeving (bijv om neuron te signalleren om te stoppen met NT uit te scheiden)
71
Vul in: - Anterograde transport is... - Retrograde transport is...
- Anterograde transport is **snel en langzaam** - Retrograde transport is **altijd langzaam**
72
Wat gebeurt er tijdens neurale ontwikkeling voor de geboorte?
- **Neuronale migratie en selectie** - Neurogenese - Synaptogenese (zorgt ervoor dat neuronen kunnen communiceren met elkaar) - Differentiatie & myelinatie (zo kunnen neuronen sneller signalen transporteren)
73
Wat gebeurt er tijdens neurale ontwikkeling na de geboorte / tijdens volwassenheid?
- Synaptogenese - Differentiatie & myelinatie - Neurogenese in specifieke breindelen - **Competitieve eliminatie**
74
Wat is specifiek voor neuronale ontwikkeling na de geboorte / volwassenheid?
Competitieve eliminatie: neurale circuits die het meest worden gebruikt blijven bestaan, die niet worden gebruikt vergaan | Use it or lose it!
75
Apoptose
Geprogrammeerde celdood voor ongewilde neuronen (beschadigd, oud) - 90% voor de geboorte
76
Necrose
Ontstekingsreactie, neuronale afbraak: omgeving neemt voedingsstoffen van de neuron en sterft af ## Footnote Na geboorte, soms ook tijdens als moeder veel drugs/alcohol heeft gebruikt
77
Wat gaat competitieve eliminatie tegen?
Groeifactoren
78
Wat zijn groeifactoren en wat doen ze?
Signaleren de neuron om te groeien/in leven te blijven - Kunnen leiden tot vertakking, snoeiing (pruning; alleen efficiente pathways moeten overblijven), generate, degeneratie
79
Waardoor kan er neurale ontwikkeling plaatsvinden?
- leren, ervaringen, levensgebeurtenissen - genetica - drugs/medicatie - ziekte