Le français en classe vocabulaire (zinnen) examen

Question 1

Sorry dat ik te laat ben

Answer 1

Je suis désolé(e) d’être en retard.

Question 2

Ik heb de bus / trein gemist.

Answer 2

J’ai raté / manqué le bus / le train.

Question 3

Ik had een lekke band

Answer 3

Mon pneu a crevé

Question 4

ik voel me niet goed.

Answer 4

Je ne me sens pas bien

Question 5

Mag ik naar buiten gaan

Answer 5

Je peux sortir?

Question 6

Ik zie het bord niet zo goed

Answer 6

Je ne vois pas bien le tableau

Question 7

Mag het licht aan / uit ?

Answer 7

On peut allumer / éteindre la lumière ?

Question 8

Mag ik het gordijn opendoen / dichtdoen?

Answer 8

Je peux ouvrir / fermer le rideau ?

Question 9

Mag ik het raam opendoen / dichtdoen ?

Answer 9

Je peux ouvrir / fermer la fenêtre ?

Question 10

u staat voor het bord , meneer

Answer 10

Vous êtes devant le tableau , Monsieur .

Question 11

Mag ik naar het toilet?

Answer 11

Je peux aller aux toilettes ?

Question 12

Ik heb mijn spullen niet bij.

Answer 12

J’ai oublié mes affaires.

Question 13

Mag ik naar de locker gaan?

Answer 13

Je peux aller aux casiers?

Question 14

Kunt u dat even herhalen?

Answer 14

Vous pouvez répéter ?

Question 15

Kan u dat spellen?

Answer 15

Vous pouvez épeler?

Question 16

Wat betekent dat?

Answer 16

Qu’est-ce que ça veut dire?

Question 17

Wat bedoelt u ?

Answer 17

Qu’est-ce que vous voulez dire?

Question 18

Ik heb u niet goed gehoord.

Answer 18

Je ne vous ai pas bien entendu .

Question 19

Kunt u wat langzamer praten alstublieft?

Answer 19

Vous pouvez parler plus lentement

Question 20

Sorry. Het spijt me.

Answer 20

Désolé(e) = je m’excuse .

Question 21

Hoe zeg je … in het Frans?

Answer 21

Comment dit-on … en français?

Question 22

Hoe zeg je dat in het Frans

Answer 22

ça se dit comment en français ?

Question 23

Wat is … ?

Answer 23

…., C’est quoi?

Question 24

Mag ik u iets vragen?

Answer 24

Je peux vous demander quelque chose?

Question 25

Heeft iemand een zakdoek voor mij?

Answer 25

Quelqu’un a un mouchoir pour moi?

Question 26

Mag ik iemand zijn inktwisser gebruiken?

Answer 26

Quelqu’un a un effaceur pour moi?

Question 27

Kun je mij … doorgeven?

Answer 27

Tu peux me passer … ?

Question 28

Wilt u de toets uitstellen alstublieft ?

Answer 28

Vous voulez remettre le test à plus tard svp?

Question 29

Wanneer mag ik die toets inhalen?

Answer 29

Quand est-ce que je peux rattraper ce test?

Question 30

Moet ik de toets inhalen?

Answer 30

Je dois rattraper le test?

Question 31

Waar zitten we?

Answer 31

Nous sommes à quelle page ?

Question 32

Wie is er gebuisd?

Answer 32

Qui à échoué ?

Question 33

Is iedereen geslaagd?

Answer 33

Tout le monde a réussi?

Question 34

Mogen we onze punten weten?

Answer 34

Nous pouvons connaître nos résultats / points

Question 35

Mag ik aan bord komen ?

Answer 35

Je peux passer au tableau?

Question 36

Mag ik de toetsen uitdelen?

Answer 36

Je peux distribuer les tests?

Question 37

Mag ik krijtjes gaan halen?

Answer 37

Je peux aller chercher des craies?

Question 38

Mag ik de huistaken ophalen?

Answer 38

Je peux ramasser les devoirs?

Question 39

Mogen we afgeven?

Answer 39

On peut remettre?

Question 40

Ik ben klaar!

Answer 40

J’ai fini! = Je suis prêt/ prête!

Question 41

Mag ik de klas vegen?

Answer 41

Je peux balayer la classe?