Latijn grammatica zinnetjes deel 1 Flashcards
hoc coeamus
laten we hierheen samenkomen
ne hoc facias
je moet dat niet doen, doe dat niet
ne dixeris
je moet niet zeggen, zeg niet
quid faciam?
wat moet ik doen?
nescio, quid faciam?
ik weet niet wat ik moet doen
sis felix, nostrumque leves laborem
moge u gelukbrengend zijn, en onze ellende verlichten
at tu dictis, Albane, maneres!
maar was jij maar, inwoner van Alba, trouw gebleven aan je woorden
eadem me ad fata vocasses
had je me maar naar hetzelfde lot geroepen
quid possit credere?
wie zou het kunnen geloven?
vellet abesse quidem, set adest
hij zou weliswaar afwezig willen zijn, maar hij is aanwezig
se te vidissem, primus fuisses
als ik jou had gezien, zou jij de eerste zijn geweest
sonum, quem non edere possit cervus
een (zodanig) geluid, dat een hert het niet kan voortbrengen
dux nuntium mittit, qui dicat…
de aanvoerder zendt een bode, om te zeggen…
qui mare, qui terras omnis dicione tenerent
die de zee, die alle landen onder hun gezag moest houden
pater igitur amens, qui oddisset eum sine causa?
is de vader dus waanzinnig, omdat hij hem zonder rede haatte?
cui placeas, inquire
informeer, bij wie je in de smaak valt
dixit servus se omnia fecisse, quae sibi imperata essent
de slaaf zei dat hij alles had gedaan wat hem was opgedragen
ipsa petenda mihi est
zij moet zelf door mij aangevallen worden
vel ad oscula danda pateres
dat jij tenminste zou openstaan om kussen te geven
volvendis mensibus
met het voortrollen van maanden
spes belli gerendi
de hoop om oorlog uit te voeren
belli gerendia cause/gratia
om oorlog te voeren
apta faciendo igni
geschikt om vuur te maken
ad bellum gerendum
om oorlog te voeren
bello gerendo
door oorlog te voeren
in bello gerendo
bij/tijdens het voeren van een oorlog
de bello gerendo
over het oorlogvoeren