Latijn Caput 3 Flashcards
1
Q
capere
A
capio
(in)nemen
2
Q
accipere
A
accipio
vernemen/ ontvangen
3
Q
inpicere
A
inpicio
beginnen
4
Q
cupere
A
cupio verlangen/ (graag) willen
5
Q
facere
A
facio
maken/ doen
6
Q
interficere
A
interficio
doden
7
Q
fugere
A
fugio
(ont)vluchten
8
Q
iacere
A
iacio
werpen
9
Q
abicere
A
abicio
wegwerpen/ neerwerpen
10
Q
rapere
A
rapio
grijpen/ roven
11
Q
nuntius
A
nuntii m.
de bode/het bericht
12
Q
sapientia
A
sapientiae v.
de wijsheid
13
Q
unda
A
undae v.
de golf
14
Q
bellum
A
belli o.
de oorlog
15
Q
amor
A
amoris m.
de liefde
16
Q
auctor
A
auctoris m.
de dader
17
Q
frater
A
fratris m.
de broer
18
Q
ignis
A
ignis m.
het vuur
19
Q
iuppiter
A
iovis m.
Jupiter
20
Q
mons
A
montis m.
de berg
21
Q
lux
A
lucis v.
het licht
21
Q
soror
A
sororis v.
de zus
22
Q
Venus
A
Veneris v.
Venus
23
Q
nomen
A
nomenis o.
de naam
24
scelus
sceleris o.
de misdaad
25
adiuvare
adiuvo
helpen
26
curare
curo
zorgen voor
27
Monstrare
monstro
wijzen
28
ceteri
ceterae cetera
de overige
28
alius
alia aliud
(een) andere
29
sicut
(voegwoord)
zoals
30
clarus
clara clarum
helder/beroemd
30
aedificare
aedifico
bouwen
30
umbra
umbrae
de schaduw/de schim
30
eius
zijn/haar
31
eiorum/eiarum
hun
31
meus
~a ~um
mijn
31
tuus
~a ~um
jouw
32
suus
~a ~um
zijn/haar/hun (eigen)
33
gladius
gladii m.
het zwaard
34
hasta
hastae v.
de lans
35
saggita
saggitae v.
de pijl
35
parvus
~a ~um
klein
36
ita
(bijwoord)
zo
36
tamen
(bijwoord)
toch
37
itaque
(bijwoord/ voegwoord)
daarom/en zo
38
civis
civis m.
de burger
39
comes
comitis m.
de kameraad
39
lapis
lapidis m.
de steen
40
mors
mortis v.
de dood
41
satis
(bijwoord)
genoeg/nogal
42
statis
(bijwoord)
dadelijk
43
arma
armorum 0. mv.
de wapens
44
castra
castrorum o. mv.
het kamp
45
parentes
parentum m. mv.
46
fiere
fio
worden/gebeuren/gemaakt worden
47
abire
abeo
weggaan
47
ire
eo
gaan
48
adire
adeo
gaan naar/bezoeken
49
exire
exeo
buitengaan/beeïndigen
50
inire
ineo
binnengaan/beginnen
51
praeterire
praetereo
voorbijgaan
52
redire
redeo
terugkeren
53
transire
transeo
oversteken
54
silva
silvae v.
het bos
55
vita
vitae v.
het leven
56
leo
leonis m.
de leeuw
57
pars
partis v.
het deel/de kant
58
necare
neco
vermoorden
59
pugnare
pugno
vechten
60
tacere
taceo
zwijgen
61
tenere
teneo
(vast)houden
62
quare?
(bijwoord)
waarom
63
hodie
(bijwoord)
vandaag
64
ante(a)
(bijwoord)
vroeger
65
cottidie
(bijwoord)
dagelijks
66
cras
(bijwoord)
morgen
67
heri
(bijwoord)
gisteren
68
post(ea)
(bijwoord)
later
69
ante(ā)
(bijwoord)
vroeger
70
postero die
de volgende dag
71
quodam die
op een dag
