Landvormen, landschappen Flashcards
Grofweg: hoe kan je de afzettingen in nederland dateren?
Oosterlijke helft: pleistoceen
Westerlijke helft: holoceen
Grofweg: wat is een eigenschap van Holoceen (nederland)?
(fijn) zand en klei langs de kust en rivieren
veen
Grofweg: wat is een eigenschap van Pleistoceen (nederland)?
stuwwallen
dekzandruggen
zandgebieden
Eigenschappen Drumlin
Glaciaal.
Proces: het ijs (gletsjer) schuurt over de grond
Resultaat: langwerpige heuvel onder de toenmalige gletsjer
Eigenschappen eindmorene
Glaciaal.
Proces: afzettingen van het ijs aan het einde van een gletsjer. Het materiaal zat eerst in de gletsjer.
Resultaat: heuvel horizontaal aan de gletsjer. Let op: geen stuwwal!
Eigenschappen esker/tunneldal
Glaciaal
Ontstaanswijze: het zijn afzettingen van een rivier die onder het eis lag. Het stroomde door de gletsjer heen.
In het landschap is het een ‘weg’ die hoger ligt dan de rest van het landschap.
Eigenschappen van een grondmorene
Glaciaal.
Afzettingen van een gletsjer. Kleileem en zand. Slecht gesorteerd. Grof
Eigenschappen van een IJssmeltwaterdal
Glaciaal.
Ontstaanswijze: smeltwater door smelten gletsjer. De gletsjer heeft een stuwwal gevormd. Door het smelten ontstaat er een groot meer. Druk van water te hoog, breekt door de stuwwal. De gaten hierrin zijn ijssmeltwaterdalen. soort rivieren dus.
Kameterras
Glaciaal.
Ontstaanswijze: afzettingen van een meer op een gletsjer.
Sandr/spoelzandwaaier
Glaciaal.
Ontstaanswijze: rivier?
afzettingen door een gletsjer.
lagen van grof zand en grind.
sneeuwsmeltwaterdal
smeltwater van de gletsjer dat naar benedenloopt en een dal vormt. Veel kleiner dan ijssmeltwaterdal.
Stuwwal
met het smelten van landijs aan einde van het saalien gevormd. Onder gewicht van het ijs werd het sediment opgestuwd. Van de zijkant ziet het er scheef uit.
Allerød-bodem
Niet glaciaal.
Allerød zelf is de naam van een interglaciaal.
In het profiel: een donkere laag.
Cryoturbatie of vorstvervormingen
Niet-glaciaal.
in Weichselen: permafrost. In de zomer beetje ontdooien. Hierdoor verschuift de grond. dit zorgt voor vervormingen.
Dekzand (rug)
niet-glaciaal
opgewaaid (eolisch) zand en neergelegd in andere plekken in nederland.
Desert pavement, keienvloer
Niet glaciaal
Gevolg van de wind die het sediment ergens anders naartoe waait. alleen de grove zandkorrels blijven over.
in het profiel: een lijntje van grind.
Fluvioglaciale afzettingen
Niet glaciaal.
stromend water (smeltwater) dat sediment meeneemt
IJswig
niet glaciaal
door de kracht van het ijs is een scheur otstaan en verder opgevuld met ijs.
Patterned ground (regelmatige patronen)
Niet glaciaal.
ontstaan door krimpen/scheuren in de grond als gevolg van het herhaaldelijk bevriezen en ontdooien.
Periglaciale vormen
Vormen die zijn gevormd tijdens een ijstijd maar niet onder het invloed van het ijs zijn ontstaan.
Pingo, ijslens
Heuvel omhooggestuwd door grondwater.
Pingoruine
na het smelten van de pingo krijg je een klein meertje.
Voorbeelden van glaciale landvormen
Drumlin, eindmorene, esker/tunneldal, grondmorene, ijssmeltwaterdal, kameterras, sandr/spoelzandwaaier, sneeuwsmeltwaterdal, stuwwal
Voorbeelden van periglaciale landvormen
Cryoturbatie/vorstvervormingen, dekzand(rug), desert pavement/keienvloer, ijswig, patterned ground, pingo/ijslens
Glaciale landvormen
Ontstaan onder de directe invloed van het ijs
Saalien
Periglaciale landvormen
Gevormd in een ijstijd
Niet onder invloed van het landijs
Saalien en weichselien