L'heure et le chemin Flashcards

1
Q

rechtdoor gaan/ de weg volgen (2x)

A

continuer
aller tout droit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

links of rechts afslaan / naar links of rechts gaan (2x)

A

tourner à gauche / à droite
prendre à gauche / à droite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de bocht volgen (voor een voetganger)

A

suivre le tournant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

richting het centrum vd stad gaan

A

monter la rue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

richting de buitenkant vd stad gaan

A

descendre la rue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de bocht volgen (voor een automobilist)

A

suivre le virage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de brug oversteken

A

traverser le pont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het kruispunt oversteken

A

traverser le carrefour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

langs de rivier of een kanaal wandelen (langs iets lang en smal wandelen)

A

longer la rivière / le canal /…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voorbij een gebouw gaan

A

passer devant un bâtiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bekend zijn ergens / de weg ergens kennen
(vraag voor je de weg vraagt aan iemand of ze er bekend zijn)

A

connaître l’endroit
(Excusez-moi monsieur, connaissez-vous l’endroit ici?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een verkeerslicht (3x)

A

un feu rouge
un feu de circulation
un feu de signalisation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een splitsing / een vertakking / een afslag

A

une bifurcation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een rondpunt

A

le rond-point

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de bushalte

A

l’arrêt de bus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een pijl / een wegwijzer

A

une flèche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

tot het einde vd straat

A

jusqu’au bout de la rue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de winkelstraat

A

la rue commerçante
le quartier commerçant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

midden in het centrum

A

en plein centre ville

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

aan de andere kant vd Maas

A

de l’autre côté de la Meuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dichtbij (3x)

A

près (de)
proche (de)
à proximité (de)

22
Q

tegenover (3x)

A

en face de
envers
contre

23
Q

naast

A

à côté de

24
Q

een werf

A

un chantier

25
Q

een bankautomaat

A

un guichet automatique bancaire

26
Q

een afrit / een afslag

A

une sortie

27
Q

een kruispunt (3x)

A

un carrefour
une intersection
un croisement

28
Q

in de richting van (3x)

A

en direction de
vers
dans la direction de

29
Q

vlakbij

A

tout près (de)

30
Q

Toevallig! / Wat een toeval!

A

Quelle coïncidence !

31
Q

de toeristische dienst

A

l’Office de tourisme

32
Q

Best… / Het is best…

A

Il vaux mieux + infinitif
Il vaut mieux que + subjonctif

33
Q

Even nadenken…

A

Laissez-moi réfléchir…

34
Q

de winkel is in winkelstraat

A

le magasin se trouve dans la rue commerçante

35
Q

een stadsplan

A

un plan de la ville

36
Q

een stadhuis (2x)

A

une mairie
un hotel de ville

37
Q

Hoe laat is het?

A

Quelle heure est-il svp ?

38
Q

een uurwerk

A

une montre

39
Q

het is middernacht

A

il est minuit

40
Q

het is middag

A

il est midi

41
Q

de namiddag

A

l’après-midi

42
Q

de ochtend

A

le matin

43
Q

de voormiddag

A

le matin

44
Q

het is stipt 2 uur

A

il est 2 heures pile

45
Q

het is half drie

A

il est 2 heures et demie

46
Q

het is kwart voor vier

A

il est 4 heures moins le quart

47
Q

het is tien voor vijf

A

il est 5 heures moins dix

48
Q

het is kwart na zes

A

il est 6 heures et quart

49
Q

het is 20 na zes

A

il est 6 heures vingt

50
Q

op het gemak / rustig aan

A

à l’aise

51
Q

graag gedaan / reactie als andere je bedankt (3x)

A

je vous en prie
de rien
il n’y a pas de mal