kwantitatief onderzoek Flashcards
kwantum=
hoeveelheid
kwanta=
meerdere aantallen
eigenschappen kwantitatief oz
- niet veranderbaar tijdens proces; zoveel mogelijk op voorhand vastgelegd
empirische cyclus =
cyclus die wordt toegepast om kennis op te doen uit ervaring, door middel van het opstellen van hypotheses en deze te toetsen.
inductie =
= manier v redeneren, formuleren v/e onderstelling ahv waarneming, experiment en hypothese
(praktijk–>theorie)
hypothese =
= uitspraak met een waarschijnlijkheidskarakter
=nog niet bewezen veronderstelling, voorlopig antwoord.
deductie =
redeneren vanuit een algemene wet of stelling, waarna je deze toepast op concrete situaties en gebeurtenissen. (theorie–> praktijk)
het kwantitatief verwerkingsproces: (5)
- fenomeen (meten)
- variabelen (opslag)
- gegevens (verwerking)
- resultaten (interpretatie)
- informatie
fenomeen=
verschijnselen, iets dat we waarnemen met zintuigen (bv caries)
variabelen =
= eigenschap die kan worden gemeten en veranderen
- kan niet worden waargenomen, wel gemeten (bv caries graad 1)
gegevens=
= opslag v metingen, verzameld
- cijfers krijgen pas waarde als je meetproces kent
resultaten=
= samengebrachte gegevens waarop statische bewerking is toegepast
- samengebracht in tabellen, grafiek, % of gemiddelden.
causaliteit=
oorzakelijk verband (interpretaties v observaties) (kan niet bewezen worden, wel wss maken door bewijs)
criteria om causaliteit vast te stellen (3) (Lazersfeld)
- tijd (oorzaak eerst, dan gevolg)
- empirisch onderzoek (relatie oorzaak-effect)
- geen 3e variabele.
wanneer kun je correlatie aantonen? (=definitie)
=samenhang
=wanneer verandering in fenomeen 1 samengaat met verandering in fenomeen 2
onafhankelijke variabele
variabele met min of meer vaste kenmerken
afhankelijke variable
afhankelijk variabale kan een waarde hebben die afhangt van onafhankelijke variabele
operationaliseren=
= beschrijven hoe we bepaald fenomeen gaan meten
- ‘vertalen’ van probleem naar metingen die moeten gebeuren
componenten onderzoeksvraag + voorbeelden
- probleem (tradities,ervaring, wet? literatuur,eigen oz)
- onderzoeksvraag
(relevant, uitvoerbaarheid, onderzoekbaarheid) - hypothese (voorlopig antwoord op de oz-vraag)
- operationaliseren
eigenschappen goede hypothese (3)
- drukt relatie tussen 2 variabelen uit (geen waardeoordeel! niet: beter dan)
- in overeenstemming met huidige kennis (basis)
- toetsbaar (kunnen afleiden uit oz)
inductieve hypothese =
hypothese dat vertrekt vanuit specifieke observaties om tot algemene uitspraak te komen
deductieve hypothese=
hypothese waarbij algemene wettingen/stellingen worden toegepast specifieke situaties
onderzoeksopzet=
= onderzoeksplan (hoe denken ze uit te voeren)
onderzoeksdesign=
weergave van effectief gerealiseerde observaties en meetmomenten (steekproef, instrumenten, tijdstippen en manier v meten)
onderzoek, ingedeeld naar design: (6)
- observerend
- gecontroleerd
- retrospectief
- prospectief (longitudinaal)
- dwarsdoorsnede
- sequentieel dwarsdoorsnede
4 eigenschappen observerend oz
- invloed vd onderzoeker is minimaal
- zo correct mogelijke weergave vd realiteit
- zoeken naar relaties/verbanden
- meer tijd= meer verklarende kracht
gecontroleerd onderzoek. 2 eigenschappen
- invloed vd onderzoeker is hoog (gemanipuleerd)
- 2 soorten onderzoeksopzet
- labo-onderzoek
- klinische studie (rct)
retroperspectief onderzoek + voorbeeld
= probleem/fenomeen is bekend; men onderzoekt voorgaande gebeurtenissen
- -> op zoek naar iets in verleden
- -> case-controlstudy; cases (zieken) en controls (gezonden) worden vergeleken
dwarsdoorsnede onderzoek +soorten
= eenmalige bevraging v steekproef uit de populatie
-> alle variabelen worden gelijk gemeten
-> correlatie aantonen, niet causaliteit
-> op korte tijd veel gegevens
-> soorten = bevolkingsonderzoek/-enquete
= client/patientonderzoek
= instellingsonderzoek
sequentieel dwarsdoorsnede onderzoek
= verschillende groepen individuen worden op verschillende momenten gemeten
-> om bv evolutie te onderzoeken
ander woord voor dwarsdoorsnede onderzoek
cross-sectional study
prospectief oz + soorten
= longitudinaal oz
= eenzelfde groep individuen/gebeurtenissen wordt op verschillende momenten in de tijd onderzocht
soorten -> cohortstudie (over langere tijd gevolgd)
-> panelstudie (golven v bevraging=opnieuw)
-> follow-up studie (met bepaalde beh. volgen))
oz ingedeeld naar doelstellingen (5)
- theorievormend en -toetsend oz
(doel: theorie onderbouwen) - klinsich oz
(doel: effecten v ingrepen nagaan) - evaluatie oz
(doel: nagaan of doelstellingen zijn gehaald) - economisch oz
(doel: kostprijs onderzoeken) - actie oz
(doel: verandering teweeg brengen)
kenmerken experimentele proefopzet (3)
- -> onderzoeker manipuleert
- -> onderzoeker controleert
- -> onderzoeker randomiseert
uitleg manipulatie
- onderzoeker doet ingreep en kijkt wat gevolgen zijn
- verandert de variabele in de hoop dat dit iets teweeg brengt
(basisidee=causaliteit)
uitleg controleren
- controle naar werking v effect
- de behandelingsconditie wordt vergeleken met een controlegroep (niet-beh, lagere dosis-beh, placebo)
uitleg randomisatie
= op grond v toeval toewijzen v/e behandeling aan de onderzoekseenheden
- > nodig om systematiek te voorkomen
- > want alleen toevallige toewijzing kan gelijkheid garanderen
bias=
vertekening vd resultaten
soorten onderzoeksopzet
- experimentele onderzoektopzet
2. quasi-experimentele onderzoeksopzet
quasi-experimentele onderzoeksopzet
= wanneer de onderzoeker wel manipuleert maar niet controleert of randomiseert.
-> zwakker design
sample=
steekproef/ voorbeeldexemplaar
populatie=
volledige groep personen/zaken waarbij waarnemingen zullen worden gedaan
steekproef=
te onderzoeken deel vd populatie
2 manieren v steekproeftrekking
- toevalssteekproef (probability sample)
2. niet-toevalsgewijze steekproef (nonprobability sample)
representativiteit =
afspiegeling vd populatie
toevalsgewijze steekproef=
iedereen heeft evenveel kans om in het oz terecht te komen
niet-toevalsgewijze steekproef=
selectie v steekproef
kans op gebrek aan representativiteit is groter
voordelen en nadelen steekproef ipv populatie
+ minder tijd/geld nodig dan populatie te onderzoeken
+ steekproef laat toe uitspraken over populatie te doen
+ representatieve steekproef = zeer betrouwbare uitsprl.
- altijd enige onzekerheid (nooit 100% betrouwbaar)
- steeds kans op selectie
steekproeffout=
verschil in kenmerken tussen steekproef en populatie
vormen toevallige steekproeftrekking (2)
- eenvoudige toevallige steekproeftrekking
(simple random sampling) - geslaagde/gestratificeerde steekproeftrekking
(stratified random samplin)
werkwijze eenvoudige toevallige steekproeftrekking
- lijst v toevalsgetallen
werkwijze geslaagde/gestrificeerde steekproef
- populatie in subgroepen verdelen
- hieruit toevalssteekproef
vormen niet-toevalsgewijze steekproeftrekkin (2)
- gelegenheidssteekproef
(sample of conenience, accidental sample) - qoutasteekproeftrekking
gelegenheidssteekproef + variant
=steekproef vd meest beschikbare personen/objecten
-> variant = snowball sampling
snowball sampling=
= niet-toevalsgewijze steekproef
- > wanneer populatie moeilijk te identificeren is
- > vertrekt van aantal mensen, en deze mensen vraag je naar kennissen tot voldoende aantal elementen
quotasteekproeftrekking
- onderscheiden van strata (subgroepen)
- per stratum welbepaalde steekproefjes nemen
= verschillende steekproefjes tezamen
stapsgewijze steekproeftrekking=
- eerst indelen in plaatsen, daarna random enkele plaatsen kiezen.
- van deze plaatsen random steekproef nemen
non-responds/uitval=
bepaalde onderzoekseenheden willen/kunnen niet meer deelnemen aan oz
enge en uitgebreide definitie v onderzoeksresultaten=
= verwerkte gegevens (eng)
= publicaties v oz waarin keuzes en beslissingen verder zijn uitgelegd
hulpmiddelen v kwantitatief oz
- grafieken
- tabellen
validiteit =
= mate waarin de resultaten kloppen met de werkelijkheid
interne validiteit=
wanneer het oz zodanig goed is opgezet dat je de conclusies voor waar kunt aannemen
(hoge validiteit=hoge kwaliteit v conclusies)
externe validiteit=
= mate waarin conclusies te generaliseren zijn
= mate waarin conclusies voor de gehele populatie gelden
gevaren externe validiteit (3)
- hawthorne & novelty
- interactie met andere interventies
- onderzoeks-/metingseffect
meetinstrumenten=
systeem om gegevens in oz om te zetten in een formele weergave vd realiteit
(waarnemingen, tellingen, antwoorden etc)
waarop worden meetinstrumenten beoordeeld (4)
- bruikbaarheid
- technische kwaliteiten
- vergelijkingsmateriaal
- beschikbaarheid mens/middelen