Köppen Klimaten Flashcards
A
Tropisch regenklimaat
B
Droog klimaat
C
Maritiem klimaat (zeeklimaat)
D
Continentaal klimaat (landklimaat)
E
Koud klimaat
A, C en D +…
s = droge tijd in de zomer (sommertrocken)
w = droge tijd in de winter (wintertrocken)
f = neerslag in alle jaargetijden (fehlt)
B +..
W = woestijnklimaat
S = steppeklimaat
E +…
F = (eeuwige) sneeuw in de poolgebieden
H = (eeuwige) sneeuw in het hooggebergte
T = toendra
A, tropisch regenklimaat
Hele jaar warmer dan 18°C
B, droog klimaat
Minder dan 500mm neerslag per jaar
BW = (minder dan 250mm)
BS = (250 - 500mm)
Alle maanden neerslag bij elkaar optellen voor gemiddelde moet minder dan 500mm zijn
C
In de warmste maand warmer dan gemiddeld 10°C
In de koudste maand temperatuur gemiddeld tussen -3°C en de 18°C
D, landklimaat
In de warmste maand warmer dan gemiddeld 10°C
In de koudste maand kouder dan -3°C
E, koud klimaat
Hele jaar kouder dan gemiddeld 10°C
Altijd kouder dan 0°C EF, EH
‘s zomers 0-10° C ET
Volgorde
E, B, A, C, D