klinische psychologie 1.1 Flashcards
verslaving 18e eeuw
iemand wordt een slaaf van het middel
verslaving 19e eeuw
verslaving is een moreel probleem/ karakterzwakte
verslaving begin 20e eeuw
farmacologisch model -> verbod verslavende middelen (mens = weerloos)
1900-1930
psychoanalyse -> verslaving = symptoom onderliggende problematiek
verslaving midden 20e eeuw
verslaving = chronische ziekte
verslaving rond 1970
biopsychosociaal model
verslaving heden
chronische hersenziekte
- veel neurologische verklaringsmodellen
- kan leiden tot permanente veranderingen in de hersenen. Echter, behandeling is minder gericht op de hersenen, aangezien jij deze niet kunt veranderen met behandeling. Behandeling is meer gericht op gedragsverandering
prevalentie verslaving NE
- Het gebruik van middelen (zowel alcohol als soft- en harddrugs) is het meest voorkomend tussen 16-24 jaar, maar verdwijnt weer na een bepaalde leeftijd
- Alcohol en roken geven de meeste problemen en kosten wat betreft volksgezondheid
o Bij roken is er een zeer laag percentage dat zelf stopt (5%)
o 1 op de 20 mensen krijgt een alcoholverslaving -> de helft van de mensen in de verslavingszorg is afhankelijk van alcohol - benzodiazepinen gebruikers: 1,1 miljoen (2009)
- harddrugsgebruikers: 24.000
- Gokverslaving: 23.000
- Ontzettend vaak is er sprake van comorbiditeit met ps (= dubbeldiagnose).
middelgebonden st
A) Stsen in het gebruik van een middel (met ernstscore)
B) Stsen door een middel teweeggebracht
o Intoxicatie door een middel
o onttrekkingssyndroom
niet-middelgebonden st
- Internetverslaving (social media), seksverslaving en gameverslaving zijn allemaal nog in onderzoek en staan nog niet in de DSM. Echter, er worden soms al wel behandelingen aangeboden hiervoor
verslaving
≥ 2 symptomen:
- Controleverlies: Meer of langdurig gebruik van middelen dan men wilde, Langdurige wens en mislukte pogingen om minderen of te stoppen, Veel tijd besteden aan verkrijgen, gebruiken en herstel van middelen, Sterke zucht, zin, drang, behoefte: craving naar het middel
- Sociale beperkingen: Verplichtingen op werk, school, thuis worden niet nagekomen door gebruik, Sociale / interpersoonlijke problemen als gevolg van het gebruik, Belangrijke activiteiten worden opgegeven als gevolg van het gebruik
- Risicovol gebruik: Aanhoudend gebruik ook in situaties waarin dit fysiek gvaar oplevert, Aanhoudend middelengebruik ondanks (verergering) van lichamelijke / psychische problemen
- Farmacologie: Tolerantie, Onttrekkings- of ontwenningssymptomen
ernst verslaving
- Mild: 2-3 symptomen
- Matig: 4-5 symptomen
- Ernstig: ≥6 symptomen
remissie
na de periode van verslaving gedurende 3 maanden niet voldoen aan de criteria (met uitzondering van hunkering).
- Vroeg: < 12 maanden niet gebruikt
- Langdurig: > 12 maanden niet gebruikt
onttrekking
fysieke, middel specifieke ontwenningsverschijnselen bij het stoppen of minderen van het gebruik -> leidt vaak tot aanzienlijk lijden en sociaal en beroepsmatig disfunctioneren
- Kalmerende middelen: bij langdurig gebruik nemen depressieve gevoelens toe, maar bij onttrekking nemen angstgevoelens toe.
- Stimulerende middelen: Langdurig gebruik levert veel angst (en psychotische klachten) op en ontstaat depressie zodra mensen stoppen met gebruiken.
stimulerende middelen
geven energie, leiden tot een opgewekte stemming, veel praten en verhoogde prestaties.
- Hoge dosis: achterdochtig en rusteloos, mensen gaan dwangmatig handelen en ze kunnen niet meer slapen.
- langdurig gebruik: hallucinaties en paranoïde wanen
- Bij onttrekking: onrust, ze krijgen een prikkelbare stemming en worden soms depressief.
o Cocaïne: korte halfwaardetijd -> vaak gebruikt. Langdurig gebruik -> ‘cocaïnedysforie’ = ontwikkelen depressieve gevoelens.
o Amfetaminen.
o (Tabak). tabaksverslaving bestaat in de volksmond, maar het is geen officiële DSM diagnose.
verdovende middelen
veroorzaken sedatie (= bewustzijnsverlaging) en verdoving (= pijndemping). Er is sprake van ontremming van emoties en impulsen.
- Alcohol, opioïden: heroïne, morfine, methadon, Hypnotica: barbituraten (slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen), (Benzodiazepinen -> kalmerend, maar niet bewustzijn verlagend)
- Onttrekking:
o Onttrekking met waarnemingsst: bij hallucinaties en intacte realiteitstoetsing (= mensen weten nog wel welke dag het is, hoe ze heten, waar ze wonen, etc.)
o Psychotische st door een middel: hallucinaties met gestoorde realiteitstoetsing
bewustzijnsveranderend middelen
verstoren realiteitsbeleving. De zintuigelijke ervaringen worden versterkt en verstoord (tripmiddelen).
- Cannabis: negatieve tolerantie: er is steeds minder nodig voor het effect
o Bij een hoge dosis kunnen hallucinaties optreden -> kans op het ontwikkelen van een psychose is verhoogd bij gebruik van cannabis tijdens de adolescentie
o Hallucinogenen (LSD): synesthesie op: zintuigelijke ervaringen worden omgedraaid. Het gevoel van tijd verandert. Geen onttrekkingssyndroom
o Inhalantia (vluchtige stoffen (= dingen die je inhaleert met de neus); lijm, benzine, lachgas, ether): snelle, maar kortdurende werking. lallende spraak en evenwichtsstsen. hoge dosis: kans op vergiftiging, bewusteloosheid of zelfs dood
o XTC (stimulerend en bewustzijn veranderend): gevoel van euforie, zelfinzicht (ze zien ineens veel meer van zichzelf in een ruimte), sensualiteit en ontspanning. Hoge dosis: hartkloppingen, braken, hallucinaties, angstaanvallen of uitval van de nieren. Steeds diepere downs bij onttrekking. Vaak krijgen mensen een aantal dagen na gebruik van XTC een ‘down gevoel’. Dit gevoel wordt steeds heftiger naarmate iemand vaker gebruikt. Het kan voorkomen dat iemand niet meer uit zo’n ‘down gevoel’ kan komen.
GHB
- Oorspronkelijk een neurotransmitter in ons lichaam.
- niet makkelijk te classificeren.
- Verdovend, hallucinerend en lustopwekkend (rape drug)
- Extreem verslavend
- Ernstig onttrekkingssyndroom: angst, tremor (= herhaalde, kort op elkaar schokkende bewegingen van één of meerdere lichaamsdelen), motorische onrust, hallucinaties, delirium. Je weet niet meer wie je bent of waar je bent.
gokken
stimuleert het beloningscentrum in de hersenen op een vergelijkbare manier als een middel.
- ≥ 4: 1) Steeds meer moeten gokken voor gewenste effect. 2) Onrust bij stoppen. 3) Mislukte pogingen tot stoppen. 4) Preoccupatie met gokken. 5) Gokken wanneer men zich niet fijn voelt. 6) Verlies proberen goedmaken door opnieuw te gokken. 7) Liegen om gedrag te verbloemen. 8) Belangrijke relaties op het spel zetten voor gokken. 9) Anderen om geld vragen om financiële problemen te verlichten.
externaliserende route
geneigd te externaliserend (druk, extravert en soms agressief) -> gebruiken om sensatie te zoeken, middel geeft een kick en verdrijft verveling. gedragsst (bijv. ADHD) een belangrijke voorspeller
internaliserende route
2) Internaliserende route: sneller geneigd te internaliseren (angstig, stemmingst, verlegenheid en verstoorde stressreactiviteit) -> gebruiken ter demping van vervelende gevoelens en ter vermijding van problemen. Een verstoorde stressreactiviteit kan ook een gevolg zijn van gebruik en een instandhoudende factor (sneller prikkelbaar)
verklaringsmodellen verslaving
compensatoir model, appetitief model, sensitisatiemodel, operante leerprincipes, cognitieve determinanten