Klassik (1786-1805) Flashcards
1
Q
Johan Wolfgang von Goethe
A
- 1786-1788 reis door Italie, andere cultuur + natuur
- nam auteurs uit klassieke oudheid als voorbeeld
2
Q
Humanitat
A
De mens is maakbaar, van nature goed
3
Q
Kenmerken
A
- strenge regels
- 3 eenheden > plaats, tijd en handeling
- interesse in Grieken en Romeinen
- karakters zijn nobel en edel
- evenwicht tussen verstand en gevoel
- mens is vrij van hartstocht en driften
- relatie tussen cultuur en natuur
4
Q
Subgenres
A
- toneelstukken (veel tragedie) > humaniteit en vrijheid
- gedichten volgens strenge regels
- ballade
5
Q
Toneelstukken
A
Schiller > historische gebeurtenissen/personen
Goethe > klassieke oudheid en zoekende mens
6
Q
Ballade
A
Gedicht met epische / dramatische elementen en een tragische afloop
- goehte en schiller schreven ze samen veel
- goethe voorkeur naar verhouding mens en natuur
- schiller meer filosofische thema’s met moraal idee
7
Q
Genres
A
- poezie
- volkslied
- novelle
- roman
- volkssprookje
- kunstsprookje
8
Q
Poezie
A
Gedichten hebben weinig grenzen en alle vormen
9
Q
novelle
A
Qua omvang tussen een roman en een kort verhaal, weinig personages, een gebeurtenis
10
Q
Roman
A
- Samenhangend proza verhaal
- fictie
- lengte van een boek
- over ontwikkelingen van de personages
11
Q
Volkssprookje
A
Ontstaan door verder te vertellen (auteur daardoor onbekend)
12
Q
Kunstsprookje
A
Door de auteur zelf bedacht