klas 3 tm3 Flashcards

1
Q

liefdadigheid

A

Hulp aan armen van kerken en rijke burgers, niet van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

industrialisatie

A

Overgang van het maken van producten met de hand naar het maken van producten met machines. Er komen fabrieken en veel mensen die tot die tijd in de landbouw werkten, worden fabrieksarbeider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vakbond

A

Organisatie die opkomt voor de belangen van werknemers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociale kwestie

A

Discussie over de vraag wat er gedaan moet worden aan de slechte omstandigheden waaronder arbeiders aan het eind van de negentiende eeuw werkten en leefden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

liberalen

A

Politieke groep die vindt dat ieder mens zo veel mogelijk vrijheid moet hebben. De overheid moet zich daarom zo weinig mogelijk met de samenleving en economie bemoeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

conservatief-liberalen

A

Groep liberalen aan het eind van de negentiende eeuw die vindt dat er geen sociale wetgeving moet komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nachtwakersstaat

A

Staat waarin de overheid zich niet bemoeit met de economie. De overheid zorgt alleen voor orde en veiligheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

jong-liberalen

A

Groep liberalen aan het eind van de negentiende eeuw die vindt dat er sociale wetgeving moet komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

confessionalen

A

Mensen of groepen mensen die hun ideeën over politiek, onderwijs, enzovoort baseren op hun godsdienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sociaaldemocraten

A

Politieke stroming die het verschil tussen arm en rijk wil verkleinen door sociale wetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

algemeen kiesrecht

A

Recht van alle burgers (vanaf een bepaalde leeftijd) om bij verkiezingen te stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beurskrach

A

Snelle waardedaling van aandelen waardoor mensen ineens heel veel geld verliezen op de beurs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

steunuitkering

A

Uitkering in de jaren dertig voor mensen die werkloos waren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

werkverschaffingsproject 

A

Project waaraan werklozen tegen een laag loon werkten en dat nuttig was voor de hele samenleving, zoals de aanleg van een weg, dijk of kanaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

aanpassingspolitiek

A

Beleid van de overheid om niet meer geld uit te geven dan er binnenkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

plan van de arbeid

A

Plan van de SDAP als reactie op de aanpassingspolitiek: de regering moest geld investeren om de werkloosheid en de crisis te bestrijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wederopbouw

A

Periode na de Tweede Wereldoorlog waarin de oorlogsschade werd hersteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

harmoniemodel

A

Samenwerking tussen de overheid, werkgevers en werknemers om in overleg en onderling vertrouwen sociale en economische problemen op te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

geleide loonpolitiek

A

Afspraak tussen de overheid, de werkgevers en de werknemers over de hoogte van de lonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

marshallplan

A

Hulp die de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog aanbood aan alle Europese landen voor de wederopbouw van Europa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

versorgingsstaat

A

Land waarvan de overheid ervoor zorgt dat iedere burger een inkomen heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

sociale zekerheid

A

Recht op een uitkering voor iedereen die niet voor zichzelf kan zorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

consumptiemaatschappij

A

Samenleving waarin veel mensen een deel van hun inkomen besteden aan luxeproducten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

moderne imperialisme

A

Gebieden in andere werelddelen veroveren om economische redenen en omdat dit macht en aanzien oplevert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

staat

A

Aaneengesloten gebied met duidelijke grenzen en één regering.

26
Q

nationalisme

A

Trots zijn op je eigen volk, land en cultuur.

27
Q

wapenwedloop

A

Strijd tussen landen om wie de meeste en krachtigste wapens heeft.

28
Q

militarisme

A

Trots zijn op alles wat met het leger te maken heeft: uniformen, wapens, medailles.

29
Q

bondgenootschap

A

Twee of meer landen die hebben afgesproken om elkaar te helpen.

30
Q

tweefrontenoorlog

A

Oorlog waarbij een land zijn leger moet splitsen omdat er op twee verschillende plaatsen gevochten wordt.

31
Q

neutraal

A

Niet betrokken zijn bij een oorlog; geen partij kiezen.

32
Q

loopgravenoorlog

A

Oorlog die wordt uitgevochten vanuit schuilplaatsen in de grond. Het front ligt daardoor lange tijd op dezelfde plaats.

33
Q

totale oorlog

A

Oorlog waarbij niet alleen het leger maar de hele samenleving betrokken is.

34
Q

propaganda

A

Reclame voor een politiek idee, politieke groep of politicus.

35
Q

censuur

A

Verbod om bepaalde informatie bekend te maken.

36
Q

wapenstilstand

A

Afspraak tussen oorlogvoerende landen om te stoppen met vechten.

37
Q

vredesvedrag

A

Officiële overeenkomst tussen oorlogvoerende landen waarmee een oorlog wordt beëindigd.

38
Q

mobilisatie

A

Het leger gereedmaken voor oorlog.

39
Q

distrubtie

A

Manier om de beschikbare producten te verdelen, vaak met een systeem van bonnen.

40
Q

communisme

A

Politieke stroming die gelooft dat armoede kan worden opgelost door het privébezit af te schaffen. Alle bezittingen worden gemeenschappelijk bezit (in de praktijk: staatsbezit).

41
Q

kapitalisme

A

Economisch systeem waarin ondernemers zo veel mogelijk winst proberen te maken. De grond, de bedrijven en het kapitaal zijn in het bezit van de ondernemers.

42
Q

vrijemarkteconomie

A

Economie waarin vraag en aanbod bepalen wat er wordt geproduceerd en hoe hoog de prijzen zijn.

43
Q

grote drie

A

Naam van de regeringsleiders van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie die tijdens de Tweede Wereldoorlog samenwerkten om Duitsland te verslaan.

44
Q

koude oorlog

A

Periode van spanning tussen de communistische Sovjet-Unie en de kapitalistische Verenigde Staten waarin steeds een oorlog dreigde, maar er nooit een directe oorlog kwam.

45
Q

planecomie

A

Economie waarin de regering bepaalt wat de bedrijven moeten maken en hoe hoog de prijzen zijn.

46
Q

invloedssfeer

A

Gebied waar de Verenigde Staten of de Sovjet-Unie het direct of indirect voor het zeggen hadden.

47
Q

trumanleer

A

Opvatting van de Amerikaanse president Truman dat de Verenigde Staten het recht hadden om een land te helpen als daar communisten aan de macht probeerden te komen.

48
Q

marshallplan

A

Hulpprogramma van de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog met het aanbod aan alle Europese landen om de economieën te herstellen.

49
Q

westblok

A

Groep kapitalistische landen onder leiding van de Verenigde Staten.

50
Q

oostblok

A

Groep communistische landen onder leiding van de Sovjet-Unie.

51
Q

wapenwedloop

A

Denkbeeldige wedstrijd tussen het Oostblok en Westblok waarbij beide partijen steeds meer en krachtiger (kern)wapens ontwikkelden om zich veiliger te voelen en de andere partij af te schrikken.

52
Q

luchtbrug

A

Bevoorrading van Berlijn met vliegtuigen tijdens de Blokkade van Berlijn in 1948/1949.

53
Q

BRD (Bondsrepubliek Duitsland)

A

west-duitsland

54
Q

NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie)

A

Militair bondgenootschap van het Westblok, opgericht in 1949 met als doel West-Europa tegen het communisme te beschermen.

55
Q

DDR (Duitse Democratische Republiek)

A

oost-duitsland

56
Q

Wirtschaftswunder

A

Wonderbaarlijk snel herstel en groei van de West-Duitse economie in de jaren vijftig.

57
Q

Warschaupact

A

Militair bondgenootschap van het Oostblok, opgericht in 1955.

58
Q

stasi

A

Staatsveiligheidsdienst van de DDR die de eigen burgers nauwgezet in de gaten hield.

59
Q

ostpolitik

A

Door Willy Brandt begonnen politiek van toenadering van West-Duitsland tot het Oostblok.

60
Q
A