geschiedenis h3 Flashcards

1
Q

industrialisatie

A

uitbreiding van de industrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

industrie

A

productie in fabrieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

industriële revolutie

A

ingrijpende verandering in de productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door machines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

industriële samenleving

A

samenleving waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woont en waarin veel mensen werken in industrie en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

moderne tijd

A

vijfde periode (1800-heden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sector

A

deel van de economie, zoals de landbouwsector, industriesector en dienstensector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tijd van burgers en stoommachines

A

achtste tijdvak (1800-1900)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vakbond

A

organisatie van werknemers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

eerste kamer

A

deel van de Staten-generaal (het parlement)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kabinet

A

gezamelijke minister, regeringsleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

liberaal

A

iemand die in de politiek streeft naar meer vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

minister-president

A

eerste minister, regeringsleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

parlementair stelsel

A

bestuurssysteem waarin de parlement hoogste macht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

parlementaire democratie

A

bestuurssysteem waarin de regering afhankelijk is van het parlement dat met algemeen kiesrecht is gekozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

provinciale staten

A

volksvertegenwoordiging in de provincie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

regeringsleider

A

aanvoerder van de regering

17
Q

staatshoofd

A

persoon met het hoogste gezag in de staat

18
Q

tweede kamer

A

deel van de staten-generaal (het parlement) waarvan de leden door burgers zijn gekozen

19
Q

bijzondere school

A

niet-openbare school

20
Q

confessionelen

A

mensen die in de politiek uitgaan van het christelijk geloof

21
Q

discriminatie

A

onderscheid maken tussen mensen met de bedoeling iemand of een groep achter te ste

22
Q

emancipatie

A

toekenning van gelijke rechten en opheffing van achterstanden

23
Q

feminist

A

iemand die streeft naar gelijke behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen

24
Q

klasse

A

bevolkingsgroep

25
Q

politieke partij

A

organisatie die vanuit bepaalde ideeën probeert invloed te hebben op het bestuur

26
Q

sociale wet

A

wet voor steun aan mensen die minder goed voor zichzelf kunnen zorgen

27
Q

socialist

A

iemand die in de politiek streeft naar meer gelijkheid

28
Q

uitbuiten

A

misbruik ban iemand maken

29
Q

afzetgebied

A

gebied waar producten worden verkocht

30
Q

bezetten

A

als een leger een gebied verovert en er de bevolking in bedwang houdt

31
Q

conferrentie

A

vergadering, bijeenkomst

32
Q

europeanisering

A

verspreiding van de europese cultuur

33
Q

genocide

A

volgens een plan vermoorden van een volk of bevolkingsgroep

34
Q

guerrillaoorlog

A

oorlog met strijdgroepen die zich onder de bevolking verschuilen en kleine aanvallen uitvoeren

35
Q

imperialisme

A

europese expansie in Azië en Afrika tussen 1870 en 1914 waardoor grote koloniale rijken ontstonden

36
Q

invloedssfeer

A

gebied waar een staat van buiten veel invloed heeft

37
Q

mogendheid

A

staat