geschiedenis h4 2e klas Flashcards
tijd van de wereldoorlogen
negende tijdvak (1900- 1950)
geallieerden
Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland, de VS en hun bondgenoten in de Eerste Wereldoorlog
centralen
Duitsland, Oostenrijk en hun bondgenoten in de Eerste Wereldoorlog
wereldoorlog
oorlog waaraan veel volken in een groot deel van de wereld meedoen
nationalisme
1 liefde voor het eigen volk (natie), 2 streven naar een staat voor het eigen volk
militarisme
verheerlijking van het leger
wapenwedloop
race om de sterkste bewaping
tweefrontenoorlog
oorlog waarbij in twee gebieden tegelijk gevochten wordt
front
plaats waar gevochten wordt
neatraal
ontpartijdig
communist
radicale socialist
dictatuur
(staat met een) alleenheerschappij (dictator= allenheerser)
economische crisis
lange tijd van econominische achteruitgang en werkloosheid
fascisme
antidemocratische, totalitaire geweldadige en extreem nationalistische politieke beweging
indoctrinatie
systematish opdringen van ideeen