Kind Flashcards

1
Q

APGAR score

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

caput succedaneum

A

vochtophoping tussen huid en bindweefsel. Niet goed afgrensbaar, direct postpartum zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cefaal hematoom

A

bloeding tussen periost en bot, begrensd door schedelnaten. Onstaat enkele uren na de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

subgaleale bloeding

A

bloeding tussen periost en galea aponeurotica, kan ontstaan na traumatische partus. Potentieel levensbedreigend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dysmaturiteit

A

= SGA = small for gestational age.
te licht kindje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer spreek je van dysmaturiteit

A

<2 SD of P<5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn oorzaken van dysmaturiteit

A
  1. maternale oorzaken (genetisch, TORCHES, ziekte, pre-eclampsie)
  2. placenta (placenta praevia, insufficientie etc.)
  3. foetaal (meerling, chormosomale afwijking)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

TORCHES

A

toxoplasmose
others (parvo, HIV, VZV)
Rubella
CMV
Herpes simplex
syfilis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke complicaties kunnen optreden bij dysmaturiteit

A

meconium, hypothermie, hypoglycemie, polycytemie, trombocytemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

geproportioneerde dysmaturiteit

A

gehele ontwikkeling blijft achter.
vaak congenitale infectie vroeg in zwangerschap, chromosomale of syndromale afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gedisproportioneerde dysmaturiteit

A

hoofd normaal, rest klein.

oorzaken: pre-eclampsie, placenta insufficientie, drugs etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oorzaken van hyperbilirubinemie

A
  1. verhoogde productie (hemolyse): cefaal hematoom, aandoening ery’s, polychythemie
  2. conjungatiestoornis: onrijpe lever, CMV, borstvoeding
  3. te trage uitscheiding (galwegobstructie, levercelschade, UWI –> geconjugeerd)
  4. benigne

prehepatisch, hepatisch en posthepatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tussen welke dagen na de geboorte is hyperbili normaal

A

2e en 8e dag postpartum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn alarmsymptomen bij hyperbili

A

optreden <24 uur postpartum
duur >10 dagen
directe bilirubine >10 micromol van het totale bilirubine
te hoog voor leeftijd volgens tabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar wijst een positieve coombs test op

A

op een hemolytische oorzaak van de hyperbili

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

behandeling van hyperbili

A

fototherapie of wisseltransfusies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe werkt fototherapie

A

ongeconjugeerd bilirubine wordt omgezet in isomeren welk wel in water oplosbaar zijn en via de gal en urine uitgescheiden worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kernicterus

A

hoog ongeconjugeerd bilirubine zorgt voor verhoogd risico op hersenschade door transport over de bloed hersenbarriere heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

polycythemie

A

veneuze hematocrietwaarde >0.65

oorzaken: afnavelen, placenta insufficientie, tweelingtransfusiesyndroom, DM moeder, chromosomale afwijkingen, dehydratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

behandeling polycythemie

A

extra vocht en partiele wisseltransfucie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

LGA (macrosomie)

A

large for gestational age = zwaar kindje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

complicaties van schouderdystocie

A

clavicula fracturen, dislocaties/fracturen humerus, asfyxie
plexus brachialis letsel
erbse parese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

asfyxie

A

baby krijgt vlak voor, tijdens of vlak na de geboorte te weinig zuurstof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Oorzaken van asfyxie

A

maternaal: schok, weeenstorm, pre-eclampsie
placenta: solutio placentae, infarcering bij HELLP
foetaal: intra uteriene infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

prematuriteit

A

AD <37 weken (en na 23 weken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

welke behandeling geef je bij prematuriteit

A

magnesiumsulfaat ter neuroprotectie, corticosteroiden voor longrijping, coffeine en CPAP voor de ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

RDS

A

respiratory distress syndrome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het probleem bij RDS

A

doordat er niet of te weinig surfactant is zal de zuurstofspanning in de longen te hoog zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

welke cellen maken surfactant

A

type II alveolaire cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

klinische symptomen van RDS

A

tachypneu (>60), neusvleugelen, intrekkingen, kreunen, cyanose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

X thorax afwijkingen bij RDS

A

matglass afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

behandeling RDS

A

antenatale corticosteroiden
CPAP
surfactant therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

PVL

A

periventriculaire leukomalacie
= hersenbeschadiging ten gevolg van O2 tekort bij een kind –> witte stof raakt beschadigt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

ODB/PDA

A

open ductus botalli / persisterende ductus arteriosus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat is de ductus botalli

A

verbind de a. pulmonalis met de aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat voor type shunt heb je bij een ODB

A

links-rechts shunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

type souffle bij een ODB

A

continue souffle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

IVH

A

intraventriculaire bloedingen, treedt binnen 72 uur na leven op bij bijv. RDS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

bij welke ziekte heb je verhoogde kans op IVH

A

RDS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wanneer IVH controle bij RDS

A

dag 1 3 en 7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

NEC

A

necrotiserende enterocolitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

ROP

A

retinopathie of prematurity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wanneer screenen voor ROP

A

bij <30-32 weken, of bij <1250-1500 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

wat zijn indicaties om bijvoeding te starten.

A

AD <37 weken
GG <P5>p95
neonaten met een hypoglycemie
neonaten die tussen 12-24 uur postpartum onvoldoende zuigen aan de borst
alle neonaten die >10% zijn afgevallen</P5>

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

waar begin je mee op dag 1 van een neonaat qua voeding

A

40 –> 20 ophogen steeds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

hoeveel voeding dag 1 bij een neonaat van <1500

A

60

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

vanaf wanneer kan je starten met bijvoeden naast de borstvoeding

A

4 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

hoeveel vit K geef je een kind

A

1 mg direct na de geboorte,
**vanaf 8 dd postpartum **150 microgram gedurende 3 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

hoeveel vit D geef je een kind

A

vanaf **dag 8 **postpartum 400 IE/dag tot 4 jaar, bij donkere huidskleur doorgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

welke factoren zijn vitamine K afhankelijk

A

II (protrombine), VII, IX, X (1972)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

hoe zwaar is een a terme kindje bij geboorte gemiddeld

A

3.5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

welke anticonceptie werkt met oestrogeen en progestageen

A

anticonceptiering
microgynon (combinatiepil)
anticonceptiepleister

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

welke anticonceptie werkt alleen met progestageen

A

implanon (staafje)
minipil
mirenaspiraal
prikpil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

wanneer is het progesterongehalte in de menstruele cyclus het hoogst

A

luteale fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

IVF vs ICSI

A

IVF = zaadcel zelfstandig
ICSI = injectie zaadcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

van wanneer tot wanneer kan je spreken van een a terme periode

A

37 - 42 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

wanneer is het baringskanaal het nauwst

A

hodge 3 vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

wanneer kan je TTS krijgen

A

TTS = tweelingtransfussiesyndroom

bij een monochoriale tweeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

welk hormoon is betrokken bij het creeeren van weeeen

A

oxytocine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wanneer spreek je van een ernstige dehydratie

A

>9% gewichtsverlies
apatisch, verminderd bewustzijn
drinkt slecht
tachycard/bradycard
zwakke pols
diepe ademhaling
ingezonken ogen
uitgedroogde tong en geen tranen
sterk verminderde huidturgor
>4 sec capilairy refill
gemarmerde extremiteiten, cyanotisch
minimale diurese

61
Q

meest voorkomende oorzaak van een circulatiestilstand bij kinderen

A

hypoxie (sendunair aan verdrinking, trauma of intox)

62
Q

coarctatio aortae

A

vernauwing van de aorta, meestal proximaal van de ductus botalli

63
Q

wanneer doen symptomen van pylorushypertrofie zich meestal voor

A

6 weken na de geboorte (onthouden; spier heeft tijd nodig om zo groot te worden)

64
Q

klinisch beeld pylorushypertrofie

A

kind 6 weken of ouder, vaak jongens, PROJECTIEL BRAKEN, hongerig, gewichtsafname, voelbare pylorus bij palpatie links in de buik

65
Q

welke electrolytstoornissen kan je zien bij pylorushypertrofie

A

hypochloremische alkalose en Na en K deficientie

66
Q

wanneer begint bij meisjes de pubertijd

A

bij Tanner stadium M2, vanaf leeftijd 8 is dit normaal

67
Q

wanneer begint bij jongens de pubertijd

A

bij >4ml testisvolume, vanaf leeftijd 9 is dit nornaal

68
Q

oorzaken van microcytaire anemie

A

ijzergebrek
chronische ziekte
thalassemie
hemoglobinopathie

69
Q

oorzaken van normocytaire anemie

A

nierziekte
hemolyse
beenmergaandoening
endocriene ziekte

70
Q

oorzaken van macrocytaire anemie

A

foliumzuur deficientie
vitamine B12 deficientie
alcoholmisbruik
zwangerschap
hypothyreoidie
leverziekte
medicatie

71
Q

alarmsymptomen bij een kind met benauwdheidsproblemen

A

cyanose, silent chest, uitputting

72
Q

vanaf wanneer mag je spreken bij astma

A

leeftijd 4 jaar

73
Q

Bronchiolitis

A

<2 jaar, piekleeftijd 2-6 maanden
vaak RSV virus in jan/feb
B = zuurstof, sonde, eventueel salbutamol

74
Q

pneumonie

A

s. pneumonea meestvoorkomend
koorts, tachypneu en dyspnoe (eenzijdig eventueel)
Amoxicilline of azitromycine

75
Q

wanneer zuurstof geven bij een kind met pneumonie

A

92 en lager

76
Q

laryngitis subglottica

A

= pseudokroep
kinderen <6 jaar
klinisch beeld: inspiratoire stridor, heesheid, intrekkingen en neusvleugelen in combinatie met een blafhoest. Vaak voorafgegaan door aspecifieke symptomen zoals hoesten, rinorroe en lichte koorts.
vaak parainfluenza (viraal)
DD: infectieus, aspiratie corpus alienum, allergie, anatomisch, functioneel
Beleid: afhankelijk van westley croup score

77
Q

epiglottitis

A

= kroep
vaccinatie voor, dus minder vaak voorkomend.
bacteriele ziekte, veel zieker dan bij pseudokroep.
hoge koorts, acuut ontstane klachten, kwijlen en niet meer kunnen slikken. Sniffing position.
b = intubatie

78
Q

functionele obstipatie

A

obstipatie zonder organische oorzaak

79
Q

behandeling van viraal piepen en multiple trigger wheezing

A

Allebei met salbutamol als aanvalsmedicatie, maar bij multiple trigger wheezing inhalatiecorticosteroiden als onderhoudsbehandeling

80
Q

welke drie hoofdgroepen kent de DD van groeiachterstand

A

verminderde voedselinname
verminderde voedselopname
verhoogde voedingsbehoefte

81
Q

hoe is de vochtbehoefte van een kind >1 jaar

A

< 10 kg: 100 ml/kg/24 uur
10-20 kg: 1000 ml + 50 ml/kg/dag voor iedere kg > 10 kg
> 20 kg: 1500 ml + 20 ml/kg/dag voor iedere kg > 20 kg

bij koorts 10% extra

82
Q

welke medicaties kunnen risico geven op hartafwijkingen bij kinderen indien moeder die neemt

A
  • fenyotoine en valproinezuur
  • lithium
  • NSAIDs/ibuprogen
  • indomethacine
83
Q

Tot wat voor soort hartafwijking kan marihuana misbruik door de moeder lijden

A

VSD/ebsteinse malformatie

84
Q

wat is de S1

A

sluiten van de atrioventriculaire kleppen; begin systole

85
Q

wat zijn de atrioventriculaire kleppen

A

mitralis en tricuspidalis

86
Q

wat is de S2

A

sluiten van de semilunaire kleppen; begin diastole

87
Q

wat zijn de semilunaire kleppen

A

aorta, pulmonalis

88
Q

waar luister je naar de aortaklep

A

2e IC rechts

89
Q

waar luister je naar de pulmonlasklep

A

2e IC ruimte links

90
Q

waar luister je naar de tricuspidalisklep

A

4e-5e IC links

91
Q

waar luister je naar de mitralisklep

A

apex

92
Q

welke gespleten harttoon kan fysiologisch aanwezig zijn

A

2e harttoon; de pulmonaalklep sluit dan later

93
Q

gradering van souffles

A
  1. Nauwelijks hoorbaar
    2 Zacht geruis
    3 Goed hoorbaar geruis, geen thrill
    4 Goed hoorbaar geruis, met lokale palpabele thrill
    5 Luid geruis met thrill
    6 Zeer luid geruis te horen zonder dat de stethoscoop de thorax raakt, met thrill
94
Q

wat voor type souffle komt vaker voor

A

systolische

95
Q

wat voor type souffle hoor je bij een VSD

A

holosystolisch geruis

96
Q

wat voor type souffle hoor je bij een regurgitatie aorta

A

diastolisch

97
Q

premature thelarche

A

geisoleerde borstontwikkeling met verder normale groei, normale botrijping en normale eindlengte

98
Q

premature adrenarche

A

vroegtijdige pubis/okselbeharing met soms acne en overmatige transpiratiegeur.

99
Q

pubertas praecox

A

= problemen
puberteit die eerder is begonnen, centraal probleem vaak.

100
Q

hoe kan de diagnose pubertas praecox gesteld worden

A

GnRH test; LH respons >5 en/of LH/FSH ratio verhoogd = pubertas praecox

101
Q

behandeling van pubertas praecox

A

GnRH preparaat

102
Q

pubertas tarda

A

verlate puberteit

103
Q

wanneer spreek je bij meisjes van pubertas tarda

A

op 13 jarige leeftijd nog geen M2, nog geen menarche op leeftijd van 15 jaar

104
Q

Wanneer spreek je bij jongens van pubertas tarda

A

op 14 jarige leetijd nog geen testisvolume van 4 Ml

105
Q

welke type Hb heeft een foetus

A

HbF

106
Q

welk type Hb heeft een zuigeling

A

HbF (tot 3 maanden) en HbA

107
Q

welk type Hb heeft een ouder kind

A

HbA

108
Q

typisch beeld van de 1e ziekte

A

mazelen
fikse griep met koplikse vlekjes en exantheem

flinke griep, koorts, malaise, stomatitis, conjunctivitis, na 2 dagen een maculopapulair exantheem beginnend in het gelaat.

109
Q

transmissie mazelen

A

druppel contact

110
Q

koplikse vlekjes

A

witte stippen met een rode hof, voornamelijk in de binnenzijde van de wang. passend bij mazelen

111
Q

complicaties van mazelen

A

encephatlitis en pneumonie

112
Q

wat is de 2e ziekte

A

roodvonk

113
Q

klinisch beeld 2e ziekte

A

= roodvonk.
aardbeientong, huid als schuurpapier

zieke pt met malaise, exsudatieve faryngitis, tonsillitis, exantheem na 1-2 dagen. beginnend in flexuren.

114
Q

verwekker roodvonk

A

streptococcus pyogenes (groep A)

115
Q

transmissie roodvonk

A

druppel-contact

116
Q

behandeling roodvonk

A

peniciline

117
Q

derde ziekte

A

rode hond = rubella

118
Q

klinisch beeld 3e ziekte

A

rubella
forcheimer spots, maculeus erytheem (=exantheem) beginnend in het gelaat.

lichte koorst 1-2 dagen en luchtweginfectie met algehele malaise vervolgens uitslag in gelaat die zich verspreid.

119
Q

verwekker 3e ziekte

A

rubella virus (zit in vaccinatie programma)

120
Q

complicaties rubella virus

A

encephalitis, artritis, trombocytopenie, congenitale rubbela

121
Q

wat is de 5e ziekte

A

erythema infectiosum

122
Q

beloop 5e ziekte

A

narcosekapje is vrij, erytheem die in gezicht begint.
vijfde, vlekjes eerst.

123
Q

verwekker van erythema infectiosum

A

parvo B19 virus

124
Q

wat is de 6e ziekte

A

exanthema subitum

125
Q

verwekker zesde ziekte

A

humaan herpes virus type 6

126
Q

beloop 6e ziekte

A

hoge koorts welk verdwijnt en dan exantheem beginnend op de romp en uitbreiden. niet jeukend. in de mond roseola

127
Q

verwekker waterpokken

A

varicella zoster virus

128
Q

beloop waterpokken

A

1-2 dagen koorts, anorexie, hoofdpijn, spierpijn, exantheem 1-2 weken over gehele lichaam maar handpalmen en voetzolen vrij.

129
Q

behandeling meningitis <4 weken

A

amoxicilline en ceftazidim

130
Q

behandeling meningitis >4 weken tot 16 jaar

A

ceftriaxon en dexa

131
Q

behandeling encephalitis

A

aciclovir

132
Q

welke fractuur komt het meest voor bij kinder mishandeling

A

femur

133
Q

hoe werkt het bevolkingsonderzoek bij baarmoederhalskanker

A

**HPV - **–> nieuwe screening na 5-10 jaar afhv leeftijd
HPV+ geen afwijkende cellen –> cytologie herhalen na 12 mnd
HPV +, wel afwijkende cellen –> verwijzijng gyn

134
Q

syndroom van klinefelter

A

47,xxy jongens
lang met lange ledematen, verlaagd testosteron maar verhoogd LH en FSH –> onvruchtbaar. Kleine testes en brede heupen.

135
Q

syndroom van Turner

A

45,x meisjes. IUGR, webbed neck en geen secundaire geslachtskenmerken. Kans op hartafwijkingen bij geboorte!

136
Q

Trisomie 21

A

syndroom van down
80% kans miskraam, verstandelijk beperkt, congenitale afwijkingen, epicantusplooi, handlijn doorlopend en kleine lengte

137
Q

Trisomie 18

A

edwardssyndroom
95% kans miskraam, IUGR, kleine en lage oren, 50% overleeft 1 week. Veel congenitale problemen met hart, nieren en darmenm

138
Q

Omfalocèle

A

congenitale darmproblemen; buikwand open thv de navel

139
Q

trisomie 13

A

patausyndroom
congenitale hersenafwijkingen, nier en hart. Schisis, ooglid problemen, polydactylie.
10% overleefd 1 jaar.

140
Q
A

trisomie 18

141
Q
A

trisomie 13

142
Q
A

turner

143
Q
A

klinefelter

144
Q
A

di george (22q11 deletie)

145
Q
A

noonan

146
Q
A

prader willi

147
Q

digeorge syndroom

A

ook wel 22q11 deletie syndroom
milde verstandelijke beperking, gehoorverlies, lage orgen, schisis, cardiaal en nier problemen

148
Q

praderwilli

A

15q11-13 microdeletie
obesitas, gedragsproblemen, kleine lengte

149
Q

noonan syndroom

A

webbed neck, kleine lengte, hart problemen