kapitel 3 vwo 3 kwII Flashcards
de bus
der Bus
de dienstregeling
der Fahrplan
de haven
der Hafen
de kaartjesautomaat
der Fahrkartenautomaat
het perron
der Bahnsteig
de plattengrond
der Stadtplan
het plein, de plaats
der Platz
de rotonde
der Kreisverkehr
het station
der Bahnhof
de stoep
der gehweg
het vliegveld
der Flughafen
de bocht
die Kurve
de brug
die Brücke
het enkeltje
die infache Fahrt
de halte
die Haltestelle
de hoek
die Ecke
de informatie
die Information
de kant, de zijde
die Seite
de kruising
die Kreizung
de lijn
die Linie
de metro
die U-Bahn
het retourtje
die Rückfahrkarte
de richting
die Richtung
de trein
die Bahn/der Zug
het stoplicht
die Ampel
de tram
die Straßenbahn
het veer, de veerpont
die Fähre
de binnenstad
das Zentrum/die Innenstadt
het perron
das Gleis
het schip
das Schiff
het vliegtuig
das Flugzeug
aankomen
ankommen (angekommen)
afslaan, inslaan
abbiegen (abgebogen)
gaan (rijden) met
fahren mit (gefahren)
halen
holen
instappen
einsteigen (eingestiegen)
lopen
laufen (gelaufen)
oversteken
überqueren
missen (trein, bus)
verpassen
overstappen
umsteigen (unmgestiegen)
te voet gaan, lopen
zu Fuß gehen (gegangen)
uitstappen
aussteigen (ausgestiegen)
vertrekken
abfahren (abgefahren)
zoeken
suchen
wijzen
zeigen
achter
hinter
daarginds
da drüben
dichtbij
nah
dichtbijzijnde, volgende
nächste
Goede reis!
Gute Fahrt!
in de buurt van
in der Nähe von
Graag gedaan
Gern geschehen!
laat
spät
rechtdoor
geradeaus
naar huis
nach Hause
naast
neben
terug
zurück
ver
weit
voor
vor
vroeg
früh
het verkeer
der Verkehr
de stad
die Stadt, die Städte
de straat
die Straße
het dorp
das Dorf, die Dörfer
het ticket
das Ticket, die Tickets
fietsen
Rad fahren (gefahren)
gaan (reizen) met
reisen mit
nemen
nehmen (genommen)
nodig hebben, erover doen
brauchen
vinden
finden (gefunden)
vliegen
fliegen (geflogen)
weten
wissen (gewusst)
bijna
fast
weer
wieder