Kapitel 2 Flashcards
1
Q
Goed idee
A
Gute idee
2
Q
Jazeker
A
Na,klar
3
Q
Ja graag
A
Ja, gerne
4
Q
Tof
A
Toll
5
Q
Leuk
A
Spitze
6
Q
Rijden
A
Fahren
7
Q
In het (weekend) of om(zondag)
A
Am
8
Q
Naar
A
Nach
9
Q
Het spijt me ik heb geen zin
A
Tut mir leid, ich habe keine lust
10
Q
Ik kan spijtig genoeg niet
A
Ich kan leider nicht
11
Q
Dat past mij noet
A
Das passt mir nicht
12
Q
Nee gaat spintig genoeg niet
A
Nein, geht leider nicht
13
Q
Hoe laat ontmoeten we elkaar
A
Wie spät treffen wir uns
14
Q
om hoeveel uur ontmoeten we elkaar
A
Um wie viel Uhr treffen wir uns?
15
Q
elkaar
A
uns
16
Q
kwart
A
viertel
17
Q
maandag
A
der montag
18
Q
dinsdag
A
der Dienstag
19
Q
woensdag
A
der Mittwoch
20
Q
donderdag
A
der Donnerstag
21
Q
vrijdag
A
der Freitag
22
Q
zaterdag
A
der Samstag