Kapitel 1 woordenschat Flashcards
de naam
der Name
de familienaam
der Familienname
de voornaam
der Vorname
belgië
Belgien
Duitsland
Deutschland
frankrijk
Frankreich
het land
das Land
de stad
die Stadt
de woonplaats
der Wohnort
de kamer
das Zimmer
Duits
Deutsch
engels
Englisch
frans
Französisch
nederlands
Niederländisch
de moedertaal
die Muttersprache
de taal
die Sprache
de broer
der Bruder
mv. die Brüder
de familie
die Familie
die Familien
de grootvader
der Großvater
mv. die Großväter
de grootmoederÒ
die Großmutter
mv. die Großmütter
het kind
das Kind
die Kinder
de moeder
die Mutter
mv. die Mütter
de zus
die Schwester
mv. die Schwestern
de zoon
der Sohn
mv. die Söhne
de dochter
die Tochter
mv. die Töchter
de vader
der Vater
mv. die Väter
de ouders
die Eltern
de broers en zussen
die Geschwister
de grootouders
die Großeltern
de gitaar
die Gitarre
gitaar spelen
Gitarre spielen
de hobby
das Hobby
de bioscoop
das Kino
naar de bioscoop gaan
ins Kino gehen
de muziek
die Musik
naar muziek luisteren
Musik hören
de dag
der Tag
de week
die Woche
het jaar
das Jahr
de tijd
die Zeit
de gsm
das Handy
het gsm-nummer
die Handynummer
de telefoon
das Telefon
het telefoonboek
das Telefonbuch
het telefoonnummer
die Telefonnummer
de vriend
der Freund
de vriendin
die Freundin
de bewoner
der Bewohner
de bewoonster
die Bewohnerin
de medebewoner
der Mitbewohner
de medebewoonster
die Mitbewohnerin
bezoeken
besuchen
blijven
bleiben
heten
heißen
komen
kommen
schrijven
schreiben
zijn
sein
spreken
sprechen
wonen
wohnen
hebben
haben
horen
hören
koken
kochen
zoeken
suchen
wat
was
wie
wer
hoe
wie
waar
wo
waar vandaan
woher
alstublieft
bitte
goed
gut
prima
prima
graag
gern(e)
al
schon
aangenaam
angenehm
tot ziens
auf wiedersehen
excuseer
entschuldigung
goeiedag
guten tag
daag
tschüss
veel plezier
viel Spaß
dank je wel
vielen Dank
wat zegt u
wie bitte
hoe gaat ie
wie geht’s
het boek
das Buch
de verjaardag
der Geburtstag
de mensen
die Leute
de medeleerling
der Mitschüler
de medeleerlinge
die Mitschülerin
het getal
die Zahl
begroeten
begrüßen
gaan
gehen
kennen
kennen
leren
lernen
zeggen
sagen
spelen
spielen
studeren
studieren
luisteren
zuhören
eigenlijk
eigentlich
vanzelfsprekend
selbsverständlich
misschien
vielleicht
samen
zusammen
dat is leuk
das macht Spaß
ik heb dorst
ich habe Durst
ik heb honger
ich habe Hunger
