Je t'aime moi non plus Flashcards
1
Q
Een omvang
A
une ampleur
2
Q
een anekdote
A
une anecdote
3
Q
een overzicht
A
un aperçu
4
Q
een slagveld
A
un champ de bataille
5
Q
een strijder, frontsoldaat
A
un combattant
6
Q
een bondgenoot
A
un complice
7
Q
een herdenking
A
une commémoration
8
Q
het bewaren
A
la conservation
9
Q
een ineenstorting
A
une débâcle
10
Q
een teleurstelling
A
une déception
11
Q
een methode
A
une démarche
12
Q
het versieren, verleiden
A
la drague
13
Q
een beproeving
A
une épreuve
14
Q
de opwinding
A
l’excitation
15
Q
een tijdswinst
A
un gain (de temps)
16
Q
een krijger, strijder
A
un guerrier
17
Q
een pesterij
A
un harcèlement
18
Q
een erfenis
A
un héritage
19
Q
een held
A
un héros
20
Q
een hulde, eerbewijs
A
un hommage
21
Q
de schaamte
A
la honte
22
Q
de menselijkheid
A
l’humanité
23
Q
het onuitsprekelijke, onzegbare
A
l’indicible
24
Q
een leugen
A
un mensonge
25
de onzin, wartaal, nonsens
le non-sens
26
het vaderland
la patrie
27
een fleelance journalist
un pigiste
28
een soldaat
un poilu
29
een verwant
un proche
30
een verspreiding
une propagation
31
een ontmoeting
une rencontre
32
een (oorlogs)verslaggever, reporter
un reporter (de guerre)
33
een netwerk
un réseau
34
een onderdaan, staatsburger
un ressortissant
35
het lot
le sort
36
het overleven
la survie
37
een getuige
un témoin
38
de ijdelheid, zelfingenomenheid, verwaandheid
la vanité
39
gruwelijk, wreed
atroce
40
cool, 'in zijn'
branché, branchée
41
bewust
conscient, consciente (de)
42
beslissned, doorslaggevend
décisif, décisive
43
verwoestend
dévastateur, dévastatrice
44
vriendelijk, uitnodigend
engageant, engageante
45
zonnig
ensoleillé, ensoleillée
46
noodzakelijk, waar je niet omheen kan
incontournable
47
intimiderend
intimidant, intimidante
48
wantrouwig
méfiant, méfiante
49
moordend
meurtrier, meurtrière
50
oog-
oculaire
51
dankbaar, erkentelijk
reconnaissant, reconnaissante
52
wraakzuchtig
revanchard, revancharde
53
bloederig
sanglant, sanglante
54
solidair
solidaire
55
oppervlakkig
superficiel, superficielle
56
venijnig, kwaadaardig
virulent, virulente
57
enerzijds, anderzijds
d'une part, d'autre part
58
zwaar ( gewond )
grièvement
59
met als voorwendsel dat
sous prétexte que, de
60
verwerven
acquérir
61
temmen
apprivoiser
62
overtuigen
convaincre
63
in de war brengen, door elkaar schudden, lastigvallen
déranger
64
versieren, verleiden
draguer
65
zich engageren
s'engager
66
oprichten
ériger
67
bevorderen, in de hand werken
favoriser
68
(af)remmen, tegenhouden, belemmeren
freiner
69
eren
honorer
70
onsterfelijk maken, vereeuwigen
immortaliser
71
beïnvloeden
influencer
72
tussenbeide komen
intervenir
73
nalaten, vermaken
léguer (à)
74
bevoorraden
ravitailler
75
zijn toevlucht nemen tot, overgaan tot
recourir à
76
iemand opbeuren
remonter (le moral)
77
oplossen
résoudre
78
verraden
trahir
79
binnen handbereik hebben
avoir à portée de la main
80
een wapen op iemand richten
braquer une arme contre/sur quelqu'un
81
ontbreken
faire défaut
82
de afstand bewaren
garder ses distances
83
op de eerste plaats zetten
mettre au premier plan
84
oproepen tot hulp, hulp op gang brengen
mobiliser l'aide
85
een hoge vlucht nemen
prendre son essor