Arsène Lupin Flashcards

1
Q

l’ADN

A

het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

l’alibi

A

het alibi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

l’amende

A

de boete

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

l’arme du crime

A

het moordwapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

l’arme à feu

A

het vuurwapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

l’arme blanche

A

het steekwapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

l’arrestation

A

de aanhouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

l’attaque à main armée

A

de gewapende overval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

l’attentat

A

de aanslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

la bagarre

A

de vechtpartij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

la balle

A

de kogel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

la bande

A

de bende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

le bandit

A

de bandiet, schurk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

le braquage

A

de overval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

le butin

A

de buit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

le cadavre

A

het lijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

le cambrioleur

A

de inbreker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

le chantage

A

de chantage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

le coffre-fort

A

de brandkast, de kluis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

le commissaire

A

de commissaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

le complice

A

de medeplichtige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

la complicité

A

de medeplichtigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

la contravention

A

de bekeuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

le contrôle d’identité

A

de identiteitscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
la corruption
de corruptie
26
le coup
het schot
27
le coup de couteau
de messteek
28
le coup de feu
het geweerschot
29
le criminel
de misdadiger
30
le danger
het gevaar
31
le dealer
de dealer
32
le dégât
de schade
33
le délinquant
de delinquent
34
le détective
de detective
35
le domicile
de woonplaats
36
le drame
het drama
37
la drogue
de drugs
38
l'empreinte
de vingerafdruk
39
l'enlèvement
de ontvoering
40
l'enquête
het onderzoek
41
l'escroc
de oplichter
42
l'espion
de spion
43
l'évasion
de ontsnapping
44
l'explosion
de ontploffing
45
la fugue
de vlucht
46
le fusil
het geweer
47
la fusillade
de schietpartij
48
la garde à vue
de voorlopige hechtenis
49
le hold-up
de overval
50
l'incident
het incident
51
l'indice
het teken, de aanwijzing
52
l'infraction
de overtreding
53
l'inspecteur
de inspecteur
54
l'interdiction
het verbod
55
l'interrogatoire
de ondervraging
56
l'intervention
de tussenkomst
57
la lutte
de vechtpartij, de strijd
58
le malfaiteur
de misdadiger
59
la menace
de bedreiging
60
le meurtre
de moord
61
le milieu
de onderwereld
62
le mobile
het motief, de drijfveer
63
les munitions
de munitie
64
l'otage
de gijzelaar
65
la prostitution
de prostitutie
66
le policier
de politieman
67
la poursuite
de achtervolging
68
le preneur d'otages
de gijzelnemer
69
la preuve
het bewijs
70
la prise d'otages
de gijzelneming
71
le procès-verbal
het proces-verbaal
72
le racket
de afpersing
73
le racketteur
de afperser
74
la rançon
het losgeld
75
la recherche
het onderzoek
76
le règlement de compte
de afrekening
77
le revolver
de revolver
78
le risque
het gevaar, het risico
79
le soupçon
de verdenking
80
le stupéfiant
het verdovend middel
81
le suicide
de zelfmoord
82
la surveillance
het toezicht
83
le suspect
de verdachte
84
la tentative
de poging
85
la trace
het spoor
86
la victime
het slachtoffer
87
le véhicule
het voertuig
88
le viol
de verkrachting
89
la violence
het geweld
90
le vol à tire
het zakkenrollen
91
le vol à main armée
de gewapende overval
92
abattre
neerschieten
93
accuser (de)
beschuldigen (van)
94
acquitter
vrijspreken
95
agresser
aanranden, aanvallen
96
alerter
waarschuwen
97
arrêter
aanhouden
98
assassiner
vermoorden
99
attaquer
aanvallen
100
avouer
bekennen
101
cambrioler
inbreken
102
commettre
begaan
103
condamner à
veroordelen tot
104
dénoncer
aangeven
105
détourner (un avion)
(een vliegtuig) kapen
106
disparaître
verdwijnen
107
empoisonner
vergiftigen
108
élucider
oplossen
109
endommager
beschadigen
110
enfermer
opsluiten
111
escroquer
oplichten
112
étouffer
verstikken
113
étrangler
wurgen
114
évacuer
ontruimen, evacueren
115
falsifier
vervalsen
116
forcer à
dwingen tot
117
fouiller
doorzoeken, fouilleren
118
frapper
slaan
119
harceler
stalken
120
identifier
identificeren
121
incarcérer
in de gevangenis opsluiten
122
interpeller
aanspreken, aanhouden
123
interroger
ondervragen
124
intervenir
tussenkomen
125
kidnapper, enlever
ontvoeren (2)
126
libérer
bevrijden, vrijlaten
127
maîtriser
onder controle krijgen, overmeesteren
128
menacer (de)
bedreigen (met)
129
nier
ontkennen
130
percuter
botsen tegen
131
poignarder
doodsteken
132
poursuivre
achtervolgen
133
echercher
(onder)zoeken
134
revendiquer
opeisen
135
risquer
riskeren
136
se battre
vechten
137
se cacher
zich verstoppen
138
se débattre
zich verzetten
139
se défendre
zich verdedigen
140
s'échapper
ontsnappen
141
s'écrases
neerstorten, crashen
142
s'enfuir
vluchten, weglopen
143
s'évader
ontsnappen
144
s'introduire (dans)
binnenbreken (in)
145
se produire
zich voordoen
146
se rendre
zich overgeven
147
se venger
zich wreken
148
soupçonner
verdenken
149
surprendre
betrappen
150
surveiller
bewaken, in de gaten houden
151
tirer (sur)
schieten( op)
152
trahir
verraden
153
tuer
doden
154
voler
stelen
155
commettre un crime
een misdaad begaan
156
être dans un état critique
in kritieke toestand verkeren
157
être impliqué dans
betrokken zijn bij
158
être témoin de
getuige zijn van
159
être victime d'une agression
het slachtoffer zijn van een aanranding
160
faire du chantage (à quelqu'un)
chanteren
161
mener une enquête
een onderzoek voeren
162
passer devant le tribunal
voor de rechtbank verschijnen
163
passer les menottes
in de (hand)boeien slaan
164
placer en garde à vue
in voorlopige hechtenis plaatsen
165
plaider coupable
schuldig pleiten
166
porter plainte (contre)
klacht indienen (tegen)
167
prendre en otage
gijzelen
168
prendre la fuite
op de vlucht slaan
169
suivre une piste
een spoor volgen