IVTG Flashcards

1
Q
Een patiënt kan vingers tellen op 1 meter afstand, scherper kan hij niet zien. De visus is dan:
A. 10/10;
B. 1/10; 
C. 1/60; 
D. 1/300.
A

C. 1/60;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij primair openkamerhoekglaucoom kan gezichtsvelduitval optreden. Deze gezichtsvelduitval wordt gekenmerkt door:

A. binasale uitval;
B. bitemporale uitval;
C. centrale uitval;
D. uitval in de vorm van een boogscotoom.

A

D. uitval in de vorm van een boogscotoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een patiënt heeft een gezichtsvelddefect: zowel met het rechter- als met het lin- keroog ziet hij de rechterhelft van het gezichtsveld niet. Waar bevindt de daarvoor verantwoordelijke laesie zich?

A. In het chiasma opticum.
B. Links postchiasmaal.
C. Rechts postchiasmaal.

A

B. Links postchiasmaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij een rijbewijskeuring wordt een 70-jarige man onderzocht met de confronta- tiemethode volgens Donders. Wat wordt er met deze confrontatiemethode onderzocht?

A. De coördinatie.
B. De gezichtsvelden.
C. Het reactievermogen.
D. De visus.

A

B. De gezichtsvelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een 25-jarige vrouw heeft sinds enkele dagen een visusdaling van het rechteroog bemerkt. Daarbij heeft zij in het rechteroog pijn als zij het oog beweegt. Kleuren ervaart zij met dit oog als fletser. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Mouches volantes.
B. Myositis.
C. Neuritis optica.
D. Uveïtis posterior.

A

C. Neuritis optica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De sensorische waarneming van lineaire versnellingen vindt in het binnenoor plaats in de:

A. cochlea;
B. halfcirkelvormige kanalen;
C. otolietorganen.

A

C. otolietorganen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij een 84-jarige man wordt gezichtsvelduitval vastgesteld als gevolg van een herseninfarct. Welke vorm van hemianopsie is bij deze patiënt het meest waar- schijnlijk?
A. Binasale hemianopsie.
B. Bitemporale hemianopsie.
C. Homonieme hemianopsie.

A

C. Homonieme hemianopsie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly