Irritante Bundel Deel 2 Flashcards

1
Q

een persoon

A

une personne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ken je die persoon?

A

tu connais cette personne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een kind

A

un / une enfant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een jongen

A

un garcon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een meisje

A

une fille

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een jongeman

A

un jeune homme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een volwassenen

A

un/une adulte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dat is een film voor volwassenen

A

C’est un film pour adultes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een man

A

un homme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een vrouw

A

une femme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een dame

A

une dame

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een ander

A

un/une autre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de anderen

A

les autres

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kennen

A

connaître

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ken jij deze mevrouw?

A

Tu connais cette dame.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een kerel

A

un type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een kind

A

un/une gosse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een meisje

A

une jeune fille

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een heer

A

un monsieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een bejaarde

A

une personne âgée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

er zijn veel bejaarde in deze wijk

A

Il y a beaucoup de personnes âgées dans ce quartier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een oude man

A

un vieillard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

heten

A

s’appeler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een naam

A

un nom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een familienaam
un nom de famille
26
een voornaam
un prénom
27
een adres
une adresse
28
een geboortedatum
une date naissance
29
x jaar zijn
avoir x ans
30
hij is ongeveer vijfentwintig jaar
Il est environ Vingt-cinq ans
31
getrouwd zijn
être marié(e)
32
wat is uw naam
Quel est votre nom
33
ik heet legrand
Je m'appele Legrand
34
en uw voornaam
Et votre prénom
35
hoe oud bent u
vous avez quel âge
36
een famillie
une famille
37
de ouders
les parents
38
een moeder
une mère
39
een vader
une père
40
een papa
un papa
41
de kinderen
les enfants
42
een dochter
une fille
43
een zoon
un fils
44
een broer
un frère
45
een zus
une soeur
46
een enige zoon
un fils unique
47
een enige dochter
une fille unique
48
oudste
aîné
49
de jongste
le cadet / la cadette
50
een nonkel
un oncle
51
een tante
une tante
52
een neef/nicht
un/une cousin / cousine
53
een famillie bijeenkomst
une réunion de famille
54
oma
mammy
55
een man
un mari
56
een verloofde
un / une fiancé / fiancée
57
een neefje / nichtje
un/une neveu/ nièce
58
talrijk
nombreux/nombreuse
59
groot
grand/grande
60
klein
petit/petite
61
slank
mince
62
dik
gros/grosse
63
mager
maigre
64
jong
jeune
65
oud
vieux/vieille
66
oud
âgé/âgée
67
mooi
beau/belle/joli/jolie
68
lelijk
laid/laide/ moche
69
sterk
fort/forte
70
lijken op
ressembler à
71
meten
mesurer
72
wegen
peser
73
een baard
une barbe
74
een snor
une moustache
75
un bril
des lunettes
76
blond
blond/blonde
77
zij is blond
Elle est blonde
78
zij heeft blond haar
elle a les cheveux blonds
79
ros
roux/rousse
80
hoe ziet zij eruit
de quoi a-t-elle l'air?
81
zij is niet mis
elle n'est pas mal
82
zij heeft lang zwart haar
elle a les cheveux longs et noirs
83
zij heeft kort bruin haar
elle a les cheveux bruns coupés court.
84
een adonis
un adonis
85
elegant
élégant
86
goed gekleed zijn
être bien habilé
87
eenvoudig
simple
88
serieus
sérieux
89
gemakkelijk
facile
90
rustig
tranquille
91
sportief
sportif/sportive
92
enthousiast
enthousiaste
93
vriendelijk
gentil/gentille
94
sympathiek
sympa
95
sluw
malin /maligne
96
onschuldig
innocent/innocente
97
voorzichtig
prudent/prudente
98
begaafd
doué
99
talent hebben
être doué pour
100
goed gezind zijn
être de bonne humeur
101
een hard
un dur
102
aangenaam
agréable
103
kalm
calme
104
charmant
charmant
105
vrolijk
gai, gaie
106
joviaal
jovial
107
geduldig
patient
108
beleefd
poli
109
moeilijk
difficile
110
spontaan
spontané
111
gek
fou, folle
112
onmogelijk
impossible
113
gevaarlijk
méchant, méchante
114
vreemd
bizarre, étrange
115
nieuwsgierig
curieux, curieuse
116
ongeduldig
impatient(e)
116
verstrooid
distrait, distraite
117
lui
paresseux, paresseuse
118
slechtgezind zijn
être de mouvaise humeur
119
agressief
agressif, agressive
120
antipatiek
antipathique
121
arrogant
arrogant
122
brutaal
brutal
123
depressief
dépressif, dépressive
124
onaangenaam
désagréable
125
egoistisch
égoïste
126
vermoeiend
fatigant(e)
127
fier
fier, fière
128
verwend
gâté
129
idioot
idiot
130
onbeleefd
impoli
131
onuitstaanbaar
insupportable
132
jaloers
jaloux
133
onhandig
maladroit
134
verwaand
prétentieux
135
streng
sévère
136
snobistisch
snob
137
koppig
têtu
138
verlegen
timide
139
triestig
triste
139
egoist
un égoïste
139
140
een karakter
un caractère
140
stiekemerd
un cachottier
140
veranderen
changer
141
een ovoorzichtig persoon
un imprudent
141
in staat zijn tot
être capable de
141
lijken
sembler
142
in staat zijn tot
être sembler de
142
Duits
allemand
142
amerikaans
américain
142
engels
anglais
143
oostenrijks
Autrichien
144
belgisch
belge
145
canadees
canadien
146
Deens
danois
147
spaans
espagol
148
frans
francais
149
grieks
grec(queà
150
ierlands
irlandais
150
nederlands
hollandais
151
italiaas
italien
152
noors
norvégien
152
luxembourgs
luxembourgeois
153
portugees
portugais
154
zweeds
suédois
155
zwitsers
suisse
156
vlaams
flamand
157
waals
wallon
158
beroemd
célèbre
159
gekend
connu(e)
160
arm
pauvre
161
rijk
riche
162
wonen
habiter
163
logeren
loger
164
huren
louer
165
te koop
á vendre
166
te huur
á louer
167
een eigenaar(es)
un(e) propiétaire
168
een groene zone
une zone (vert)
169
vrijkomen
se libérer
170
een huis
une maison
171
een boerderij
une ferme
172
een hut
une cabane
173
een huisvesting
un logement
174
een flat
un immeuble
175
een studentekamer
une chambre étudiant
176
een gemeenschapshuis
un communautair
177
bouwvallig
délabré
178
gemeubileerd
meublé
179
een verdieping
une étalage
180
de benedenverdieping
le rez-de-chaussée
181
de inkom
l'entrée
182
een kamer
une chambre
183
de woonkamer
la salle de séjour
184
het salon
le salon
185
de eetkamer
la salle à manger
186
de keuken
la cuisine
187
het toilet
les toilettes
188
een bergplaats
une remise
189
een berging
un débarras
190
de garage
le garage
191
een trap
un escalier
192
een slaapkamer
une chambre à coucher
193
een badkamer
une salle de bains
194
de zolder
le grenier
195
de kelder
la cave
196
een tuin
un jardin
197
het gazon
la pelouse
198
een gang
un couloir
199
een overloop
un palier
200
een (binnen)plaats / plein
une cour (intérieur)
201
een afsluiting
une clôture
202
op de x verdieping
à le x étalage
203
een dak
un toit
204
een mur
un mur
205
een lift
un ascenseur
206
een deur
une porte
207
een raam
une fenêtre
208
een tapijt
un tapis
209
het comfort
le confort
210
comfortabel
confortable
211
proper
propre
212
vuil
sale
213
luxe
le luxe
214
wanorde
le désordre
215
uitgerust
équipé
216
ruim
spacieux
217
eigen
propre
218
in goede staat
en bon état
219
stromend water
l'eau courante
220
ene gordijn
un rideau
221
een spot
un spot
222
een tapijt
un tapis
223
een (kroon)luchter
une lustre
224
het licht
la lumière
225
het behangpapier
le papier peinte
226
een trede
une marche
227
een bel
une sonnette
228
een korf
un panier
229
een kussen
un coussin
230
een poster
un poster
231
inrichten
aménager
232
versieren
décorer
233
schilderen
peindre
234
opnieuw inrichten
réaménager
235
vervangen
remplacer
236
de uitgang
la sortie
237
de ingang
l'entrée
238
een meubel
un meuble
239
een tafel
une table
240
een stoel
une chaisse
241
een zetel
un fauteuille
242
een bureau
un bureau
243
een kast
une armoire
244
een rek
une étalagère
245
een bed
un lit
246
een nachttafel
une table de nuit
247
een lade
un tiroir
248
een douche
une douche
249
een bad
une baignoire
250
een brievenbus
un boîte aux lettres
251
een sleutel
une clé/ une clef
252
een kalender
un calendier
253
een papiermand
une corbeille á papier
254
een bureaulamp
une lampe de bureau
255
een wekker
un réveil
256
de tafel dekken
mettre la table
257
afruimen
débarrasser
258
afwassen
faire la vaiselle
259
afdrogen
essuyer
260
de bedden opmaken
faire les lits
261
schoonmaken
nettoyer
262
vegen
balayer
263
opruimen
ranger
264
iets leegmaken
vider quelque chose
265
een knop
un bouton