Irregular verbs (most common) Flashcards
Conjugate
vinden
vond, vonden, heb gevonden
to find
Conjugate
(zich) scheren
(zich) schoor, schoren, heb geschoren
radersi
Conjugate
kijken
keek, keken, heb gekeken
to look, watch
Conjugate
vallen
viel, vielen, ben gevallen
to fall
Conjugate
kiezen
koos, kozen, heb gekozen
to choose
Conjugate
houden
hield, hielden, heb gehouden
to hold
Conjugate
begrijpen
begreep, begrepen, heb begrepen
to understand
Conjugate
spreken
sprak, spraken, heb gesproken
to speak
Conjugate
denken
dacht, dachten, heb gedacht
to think
Conjugate
laten
liet, lieten, heb gelaten
to let (sm do or smth happen)
Conjugate
doen
deed, deden, heb gedaan
to do
Conjugate
vliegen
vloog, vlogen, ben/heb gevlogen
to fly
Conjugate
bieden
bood, boden, heb geboden
to bid, offer
Conjugate
weten
wist, wisten, heb geweten
to know (facts)
Conjugate
rijden
reed, reden, heb gereden
to drive
Conjugate
geven
gaf, gaven, heb gegeven
to give
Conjugate
zoeken
zocht, zochten, heb gezocht
to search
Conjugate
kunnen
kon, konden, heb gekund
to be able to
Conjugate
vertrekken
vertrok, vertrokken, ben vertrokken
to depart
Conjugate
mogen
mocht, mochten, heb gemogen
to be allowed to
Conjugate
zijn
was, waren, ben geweest
to be
Conjugate
zeggen
zei, zegden, heb gezegd
to say