Internationaal ondernemingsrecht Flashcards
De drie hoofdvragen van het IPR zijn?
● Welk recht is van toepassing op de rechtsverhouding? (toepasselijk recht)
● Welke rechter is bevoegd om kennis te nemen van het geschil? (rechtsmacht)
● Kan een buitenlandse rechterlijke beslissing in Nederland worden erkend? (erkenning en tenuitvoerlegging)
Werkwijze van het IPR
- Is er sprake van een internationaal karakter?
- Wat is de grondslag van de vordering? (kwalificatie)
- Welk IPR-instrument is van toepassing?
- Toepassing van het IPR-instrument om het toepasselijke recht te bepalen.
Wat is/doet het IPR?
Het IPR is regelneutraal en geeft zelf geen oplossing, maar wijst via een conflictregel het toepasselijke recht aan. De regels over rechtsmacht geven wel direct een oplossing.
Kwalificatie
het brengen van een rechtsvraag onder een conflictregel.
Aanpassing
het aanpassen van het buitenlandse recht aan de Nederlandse rechtsorde
Renvoi
de verwijzing van het ene rechtsstelsel naar het andere
Openbare orde
de fundamentele rechtsbeginselen van de Nederlandse rechtsorde.
wanneer is er sprake van strijd met de fundamenetele rechtsbeginselen van de nederlandse rechtsorde ?
De openbare orde in het IPR is een ultimum remedium en wordt niet snel aangenomen. Dit betekent dat het buitenlandse recht alleen buiten toepassing wordt gelaten als het in flagrante strijd is met de fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde.
Bronnen van het IPR
●
Verordeningen (bijv. Rome I en Rome II)
●
Verdragen (bijv. EVEX II, EVO)
●
Wetten (bijv. Boek 10 BW, Rv)
●
Rechtspraak (bijv. HvJEU, Hoge Raad)
●
Doctrine
toetsing in het IPR
Het IPR wordt ambtshalve toegepast, wat betekent dat de rechter zelf moet nagaan welk recht van toepassing is en wat de inhoud van het buitenlandse recht is.
IPR met betrekking tot rechtspersonen
De sheets bespreken ook rechtspersonen in het IPR, waarbij de erkenning van een buitenlandse rechtspersoon en het toepasselijke recht op een rechtspersoon belangrijke vragen zijn.
Vleeschmeesters
De Hoge Raad oordeelde dat het Franse faillissement in Nederland niet erkend werd. De redenering hierachter was als volgt:
●
A beargumenteerde dat artikel 169 van de Franse Faillissementswet een bepaling van het contractrecht was. De mestovereenkomst werd beheerst door Frans recht, wat zou leiden tot enkel een natuurlijke verbintenis jegens De Vleeschmeesters.
●
De Hoge Raad was het hier niet mee eens. Zij stelde dat artikel 169 van de Franse Faillissementswet een bepaling van het Franse faillissementsrecht was en daarom geen werking had in Nederland.
Ooievaar
De vraag die in deze zaak centraal stond, was: welk recht was van toepassing?
Er waren drie mogelijke kwalificaties van de rechtsverhouding:
1. Onrechtmatige daad:
○ De crash was een onrechtmatige daad, en volgens de lex loci damni (de wet van de plaats waar de schade is ontstaan) in art. 4 lid 1 Rome II, zou het recht van Siam van toepassing zijn.
○ Dit zou betekenen dat KLM niet aansprakelijk was voor de fouten van de gezagvoerder.
2.
Vervoerovereenkomst:
○ De crash kon ook gezien worden als een schending van de vervoerovereenkomst (wanprestatie).
○ In dat geval zou de wet van de vestigingsplaats van de vervoerder (art. 5 lid 2 Rome I) van toepassing zijn, wat Nederlands recht zou betekenen.
○ Ook in dit geval zou KLM niet aansprakelijk zijn.
3.
Alimentatie/onderhoudsverplichtingen:
○ De crash leidde tot het overlijden van de echtgenoot, die de bron van inkomsten was voor zijn weduwe.
○Dit kon gezien worden als een onderhoudsverplichting/alimentatie.
○ In dat geval zou de wet van de woonplaats van de onderhoudsgerechtigde (art. 3 lid 1 Haags Alimentatieverdrag) van toepassing zijn, wat Frans recht zou betekenen.
De Hoge Raad kwalificeerde de rechtsverhouding uiteindelijk als een onrechtmatige daad, waardoor het recht van Siam van toepassing was.
Erkenning van een buitenlandse rechtspersoon:
twee opvattingen over de erkenning: de minimumopvatting (los van het toepasselijke recht) en de maximumopvatting (afhankelijk van het toepasselijke recht).
Het toepasselijke recht op een rechtspersoon
● Incorporatieleer (leer van de statutaire zetel): Het recht van het land waar de rechtspersoon is opgericht, is van toepassing.
● Leer van de werkelijke zetel: Het recht van het land waar het centrum van bestuursactiviteiten zich bevindt, is van toepassing.
Incorporatieleer
(leer van de statutaire zetel): Het recht van het land waar de rechtspersoon is opgericht, is van toepassing.
○ Voordelen: eenvoudige toepassing, rechtszekerheid, bevordering internationaal rechtsverkeer en concurrentie.
○Nadeel: mogelijk gebrek aan binding met het gekozen rechtsstelsel.
werkelijke zetel
Het recht van het land waar het centrum van bestuursactiviteiten zich bevindt, is van toepassing.
○ Voordelen: aanknoping bij de plaats van feitelijke activiteiten, gelijkheid tussen vennootschappen binnen een staat.
○ Nadelen: moeilijk vaststellen van de bestuurszetel, mogelijk belemmering van concurrentie
via welke leer wordt er in nederland gekeken naar het toepasselijke recht op rechtspersonen?
Nederland hanteert de incorporatieleer, zoals vastgelegd in artikel 10:118 BW. Dit artikel bepaalt dat het recht van het land waar de statutaire zetel zich bevindt ten tijde van de oprichting van toepassing is. De omvang van het toepasselijke recht wordt bepaald door artikel 10:119 BW.
vrijheid van vestiging
artikel 49 VWEU: garandeert de vrijheid van vestiging voor vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van een lidstaat en hun statutaire zetel, bestuurscentrum of hoofdvestiging in een lidstaat hebben
HvJ Daily Mail
Lidstaten zijn vrij om het aanknopingspunt voor het IPR-rechtspersonenrecht te kiezen, maar deze keuze mag niet in strijd zijn met de vrijheid van vestiging
HvJ Centros
Weigering van inschrijving van een Engelse vennootschap in Denemarken is in strijd met de vrijheid van vestiging
HvJ Überseering
Toepassing van de leer van de werkelijke zetel op een rechtsgeldig opgerichte vennootschap uit een andere lidstaat is in strijd met de vrijheid van vestiging.
HvJ Inspire Art
De Nederlandse Wet Formeel Buitenlandse Vennootschappen (WFBV), gericht op het bestrijden van misbruik van buitenlandse vennootschappen, is in strijd met de vrijheid van vestiging.
zetelverplaatsing
Artikel 10:120 BW regelt de erkenning van zetelverplaatsing “buitenom”, waarbij de statutaire zetel wordt verplaatst naar een ander land en de vennootschap wordt omgezet in een vennootschap naar het recht van dat land