Inleiding in de epidemiologie, kwantitatief! (WKO 2 – les 5) Flashcards
Wat is epidemiologie?
- Wetenschap waarbij ziekte centraal staat
- Bestudeert het vóórkomen (frequentie) van ziekte
- Bestudeert ziekte in relatie met andere factoren die
wellicht een ziekte veroorzaken (determinanten)
… in een menselijke populatie
Wat zijn Determinanten
= alle factoren die de frequentie van ziekte beïnvloeden
Bijvoorbeeld factoren die de ziekte veroorzaken, bevorderen of afremmen
Model van Lalonde (1974)
Biologische factoren
- leeftijd - erfelijkheid
Omgeving Gezondheid Voorzieningen
- fysiek - overgewicht - toegankelijkheid
- sociaal
Leefstijl - houding - gedrag - Kennis
Domeinen van epidemiologie
- Etiologie (oorzaken van een ziekte)
- Diagnostiek (vaststellen van een ziekte)
- Prognose (voorspellen van beloop van een ziekte)
- Therapie (behandeling van een ziekte)
Voorbeeldvragen epidemiologisch onderzoek
• Etiologie: Welke factoren zijn van invloed op, of hangen
samen met het optreden van een eerste psychose?
• Diagnostiek: Draagt een MRI bij aan vroegdiagnostiek bij
cognitieve achteruitgang?
• Prognose: Welke factoren beïnvloeden de kans op herstel
bij patiënten met EPA?
• Therapie: wat helpt het best bij een eerste psychose; pillen,
wandelen of bidden?
Benodigdheden
• Toegang tot (grote groepen mensen) waardoor heel veel
gegevens kunnen worden verzameld
• Statistiek
Distributie van een ziekte
Wordt beïnvloed door:
- Omgevingsfactoren
- Persoonskenmerken
(Bouter et al., 2005, p5)
Ziekte frequentiematen
- Prevalentie
- Incidentie
- Letaliteit
- Sterftecijfer
- Geboortecijfer
De epidemiologische breuk
De epidemiologische breuk is de grondvorm voor ziekte
frequentiematen
𝐴𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑧𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑖𝑛𝑑𝑖𝑣𝑖𝑑𝑢𝑒𝑛 𝑥 = -------------------------------------: 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑎𝑙 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑝𝑒𝑟𝑠𝑜𝑛𝑒𝑛 𝑖𝑛 𝑑𝑒 𝑔𝑟𝑜𝑒𝑝 𝑤𝑎𝑎𝑟𝑢𝑖𝑡 𝑑𝑒 𝑧𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑖𝑛𝑑𝑖𝑣𝑖𝑑𝑢𝑒𝑛 𝑎𝑓𝑘𝑜𝑚𝑠𝑡𝑖𝑔 𝑧𝑖𝑗𝑛
- Prevalentie is…..?
Het prevalentiecijfer is….?
• Prevalentie = het voorkomen van een ziekte op een bepaald
moment in een bepaalde populatie
• Het prevalentiecijfer:
- Wordt vaak als een percentage van een populatie uitgedrukt
- Of per 1000 of een veelvoud daarvan
Prevalentie 2010:
Nederlandse bevolking: 16.570.000
Mensen met diagnose schizofrenie: 82.850
Wat is het prevalentiecijfer?
Wat is de prevalentie
Prevalentiecijfer = prevalentie / totaal populatie Prevalentiecijfer = 82850 / 16570000 = 0,005 = 0,5%
Dat is ongeveer 5 per 1000
- Wat is de Incidentie
Incidentie = aantal nieuwe gevallen per tijdseenheid
Tijdseenheid kan bijvoorbeeld dag, week, maand of jaar zijn
(Korte tijdseenheid bij bijvoorbeeld een epidemie zoals een virusuitbraak)
Incidentie 2019:
Nederlandse bevolking: 17.280.000
Aantal nieuwe diagnoses ‘schizofrenie’ bij huisarts: 1810
Cumulatieve incidentie Nederlandse bevolking = 1810 per jaar
- Letaliteit (frequentiecijfers)
Letaliteit = de “mate van dodelijkheid” van een fenomeen
(ziekte, tumor, blootstelling aan een gevaarlijk product, …) voor degenen die eraan worden blootgesteld sterfte / aantal personen die blootgesteld zijn
Letaliteit van een SARS-infectie = 11% (van elke 100 mensen die besmet is met SARS zijn er 11 gestorven)
Overige frequentiecijfers
- Sterftecijfers
- Geboortecijfers
Sterftecijfer = sterfte / 100.000 mensen per jaar Geboortecijfer = geboorte /100.000 mensen per jaar
2 soorten Epidemiologisch onderzoek
- Transversaal onderzoek (cross-sectioneel): op één
moment in de tijd wordt data verzameld - Longitudinaal onderzoek: herhaaldelijk metingen doen
- Experimenteel onderzoek (manipulatie)
- Observationeel onderzoek (geen manipulatie)
• patiënt-controle-onderzoek
• cohortonderzoek
Bij Epidemiologisch onderzoek
Onderzoek in twee soorten populaties:
- Dynamische populaties
= populatie met een open karakter > de samenstelling is
dynamisch - Cohorten
= gesloten populatie > de samenstelling blijft constant
Terminologie Variabelen:
- Ziekte = afhankelijke variabele
- Determinant = onafhankelijke variabele
Gezond mens zieke mens
I
determinant
• Bijzondere determinanten:
Effectmodificatoren = confounders
(variabelen die mede van invloed zijn op de uitkomst van een interventie)
Associatiematen (Risico op ziekte)
Associatie = verband tussen een determinant en de ziekte
- Absoluut Risico
- Relatief Risico
- Risicoverschil
- Attributief Risico
- Odds Ratio
Ad 1. Absoluut risico
Risico = kans op een gebeurtenis
Bijvoorbeeld:
Kans longkanker bij rokers (55 op 1000)
Kans longkanker bij niet-rokers (5 op 1000)
Van alle 1000 mensen die roken krijgen 55 daarvan longkanker
Van alle 1000 mensen die niet roken krijgen 5 longkanker
Attributief risico van roken op longkanker = 55 - 5 = 50
Ad 2. Relatief risico (RR)
Ad 3. Risico Verschil
𝐴𝑏𝑠𝑜𝑙𝑢𝑢𝑡 𝑟𝑖𝑠𝑖𝑐𝑜 𝑏𝑙𝑜𝑜𝑡𝑔𝑒𝑠𝑡𝑒𝑙𝑑𝑒𝑛 (𝑅1)
Relatief Risico= ——————————————————-
𝐴𝑏𝑠𝑜𝑙𝑢𝑢𝑡 𝑟𝑖𝑠𝑖𝑐𝑜 𝑛𝑖𝑒𝑡−𝑏𝑙𝑜𝑜𝑡𝑔𝑒𝑠𝑡𝑒𝑙𝑑𝑒𝑛 (𝑅0)
Ad 3. Risico Verschil (RV) = R1 – R0
voorbeeld:
De anticonceptiepil verhoogd risico op een myocardinfarct
Bij 20 – 24 jarigen zonder anticonceptiepil (R0) = 1 op 1 miljoen
Bij 20 – 24 jarigen met anticonceptiepil (R1) = 4 op 1 miljoen
RR : R1/R0 = 4/1 = 4
Relatief Risico = 4
Ter vergelijking:
- Ongeval R1 = 150 op 1 miljoen
- Kanker R1 = 50 op 1 miljoen
Ad 4. Attributief Risico (AR)
Welk deel van het risico is het gevolg van blootstelling?
AR is een afgeleide maat van het risicoverschil (RV)
RV = R1 – R0
AR = (R1– R0)/R1
voorbeeld
Het verschil in incidentie van ziekte tussen blootgestelden (R1) en niet blootgestelden (R0) wordt vaak uitgedrukt in een percentage
RR hartaanval anticonceptiepil/niet anticonceptiepil = 4
AR = (R1-R0)/R1 = (4-1)/4 = 0,75 = 75%
Verband RR en AR
• Relatief Risico: sterkte van de associatie tussen
determinant en ziekte
• Attributief Risico: hoeveel extra ziekte is het gevolg van
blootstelling bij blootgestelden?
Ad 5. Odds Ratio (OR)
De verhouding tussen de waarschijnlijkheid dat een
gebeurtenis voorvalt (zal voorvallen) en de
waarschijnlijkheid dat ze niet voorvalt (zal voorvallen)
Voorbeeld:
Hoeveel meer kans maken mannen boven de 40 dat zij kaal
worden dan vrouwen?
Kaal Niet kaal Mannen > 40 60 40 Vrouwen > 40 10 90 Mannen kaal / mannen niet-kaal = 60/40 = 1,5 Vrouwen kaal / vrouwen niet kaal = 10/90 = 0,11
De kans dat mannen boven de 40 kaal worden = 1,5/0,11 = 14 x groter dan dat vrouwen boven de 40 kaal worden