Industriële revolutie(s) Flashcards

1
Q

nieuwe innovaties in de landbouw

A

eeuwenlang zelfvoorzienende landouw
- lage opbrengsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vanaf 17de eeuw

A
  • betere werktuigen drieslagstelsel>vierslagstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vanaf 17de eeuw

A
  • gebruik meststoffen
    introductie aardappelen en mais
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat geeft dit?

A
  • veel opbrengst
  • grote voedingswaarde
    -> stijging landbouwopbrengsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

effect op bevoling
vanaf 1700 stijging bevolking

A
  • betere hygiene
  • betere voeding
  • geneeskunde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

groeiende bevolking in europa, waar is grote aanvraag naar?

A

textiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

productiesnelheid is nu wel verhoogd maar… (na de grotere machines,…)

A

met behulp van wind-, water- en spierkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ondertussen in GB…

A

groot tekort aan energiebron, brandhout door ontbossing voor akkerbouw en schapenteelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zoektocht naar alternatief

A

steenkool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

intensievere steenkoolontginning

A
  • steeds dieper delven
  • problemen met grondwater
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat gebruiken ze op grond water weg te pompen?

A

mijnpompen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bloei ijzerindustrie
- gebruik van ijzer op grote schaal bij

A
  • bouw machines
  • bouwprojecten(vb. bruggen)
  • treinsporen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de oplossing van het probleem bij de textielsector

A

stoomkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

manifacturen met die nieuwe machines

A
  • weef- en spinmachines op water- of stoomkracht
  • met loonarbeiders in dienst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

internationale handel

A
  • overschot aan goedkoop geproduceerde textielproducten
  • met behulp van kolonies
    (katoen ipv. linnen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wie heeft daardoor een grote voorsprong op andere landen?

A

GB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

nieuwe inzichten in de nw

A

petrochemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat voor producten kun je maken met het verwerken van aardolie (petrochemie)

A
  • petroleumlamp
  • brandstof in verbrandingsmotor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

stijging belang fossiele brandstoofen zoals

A

steenkool, aardolie en aardgas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

voor wat is dat belangrijk

A

verwarming en verlichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

nieuwe inzichten in de nw

A

elektriciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat werd er gemaakt?

A
  • gloeilamp
  • lopende band
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

boost productie-efficientie fabrieken

A
  • niet meer afhankelijk van natuurlijk licht
  • sneller (en goedkoper) produceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

grote gevolgen van arbeidsorganisatie

A
  • verleninging werkdag
  • ongeschoolde arbeid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

onderzoek naar nieuwe en betere materialen

A
  • kunststof
  • betere kwaliteit industrieel geproduceerd staal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

voor wat werd het staal gebruikt?

A
  • bouwmateriaal (wolkenkrabbers)
  • oorlogsmateriaal
27
Q

IR1
Energiebron

A
  • stoom
  • steenkool
28
Q

IR1
Industriesector

A
  • ijzer
  • textiel
29
Q

IR2
Energiebron

A
  • elektriciteit
  • aardolie
30
Q

IR2
Industriesector

A
  • staal
  • chemie
31
Q

(gestopt na IR2)
IR3 -> begin jaren 1950

A
  • computers
  • robots
32
Q

goed transport wordt noodzakelijk

A

transportevolutie

33
Q

IR4 -> nu

A
  • AI
  • alles in de cloud
34
Q

voor wat werd het noodzakelijk

A

voor de verplaatsing van grondstoffen, afgewerkte producten en arbeiders

35
Q

wat bleek ideaal te zijn als aandrijfkracht?

A

stoommachine

36
Q

wat kwam daar uit?
en voor wat diende ze?

A

stoomship en stoomtrein (personen & goederen-
vervoer)

37
Q

1830

A

eerste spoorlijn in GB

38
Q

1835

A

eesrste spoorlijn in belgie
van brussel naar mechelen

39
Q

stoomtractor (landbouwsector)

A
  • verlichting van het werk
  • stijging landbouwopbrengsten
40
Q

tijdens IR2 opzoek naar alternatief

A
  • verbrandingsmotor
  • benzine & diesel
  • rubber & gebruikscomfort van auto en fiets
41
Q

infrastructuurvernieuwingen

A

aanleg spoorwegen, kanalen en verharde wegen

42
Q

mondialisering in stroom versnelling
(zie foto met boot)

A

mensen en goederen kunnen eenvoudiger, sneller & goedkoper lange afstanden afleggen

43
Q

communicatierevolutie

A

start gelijktijdig met IR1, gaat door tot vandaag

44
Q

wat wouden ze mogelijk maken?

A

lange afstandscommunicatie zonder fysieke verplaatsing

45
Q

belangrijke toepassing

A
  • semafoor of optische telegraaf
  • elek. telegraaf
  • telefoon
  • smartphone
46
Q

wat waren belangrijke zaken van fabrieken (concentratie fabrieken)

A
  • in de buurt van steenkoolmijnen
  • gemakkelijk bereikbaar met schepen
    (grote industriele steden)
47
Q

daardoor was er een grote aantrekkingskracht op plattelandsbewoners
gevolg?

A

werkloosheid door toenemende mechanisering

48
Q

ivolutie indeling maatschappij
VMT: standenmaatschappij

A
  • geboorte bepaalt je stand
49
Q

ivolutie indeling maatschappij
19de E: klassenmaatschappij

A
  • klasse wordt bepaald door inkomen, opleiding, bezit, beroep
50
Q

waarvoor zorgt dit

A

zorgt voor een creatie van grote ongelijkheid door verslechtering van de arbeids- en levensomstandigheden

51
Q

ontstaan consumptiemaatschappij
- dankzij massaproductie

A

grootschalige productie van relatief goedkope goederen
- grootwarenhuizen
- reclame

52
Q

wat wordt het ultieme drijfveer?

A

winst

53
Q

wanneer was de start van de industrialisering belgie

A

tijdens de franse overheersing

54
Q

wat wordt gent in belgie

A

het middelpunt van katoenproductie

55
Q

groeipolen:
Gent

A

textielsector

56
Q

groeipolen:
Verviers

A

textielsector

57
Q

groeipolen:
Luik

A

metaal-, glas- en zinkindustrie en de aanwezigheid van steenkoolbekken- en mijnen

58
Q

groeipolen:
Bergen

A

metaal- en glasindustrie en de aanwezigheid van steenkoolbekken- en mijnen

59
Q

groeipolen:
Charleroi

A

metaal- en glasindustrie en de aanwezigheid van steenkoolbekken- en mijnen

60
Q

toets vraag:
benoem twee toepassingen in de fabriek die het werkritme van de arbeider ingrijpend veranderden

A
  • stoommachines
  • gloeilamp
61
Q

toets vraag:
plaats de volgende begripen in de juiste volgorde
- bevolkingstoename
- landbouwvernieuwing, zoals …
- stijgende landbouwopbrengsten

A

3 bevolkingstoename
1 landbouwvernieuwing,
zoals mais of aardappelen
2 stijgende
landbouwopbrengsten

62
Q

toets vraag: j/f
De transportevolutie veroorzaakte de industrialisering.

A

Fout, maar het was wel een grote stap naar industrialisering

63
Q

toets vraag: j/f
De eerste industriele revolutie werd gekenmerkt door het gebruik van staal en rubber.

A

Fout, ijzer en textiel

64
Q

toets vraag: j/f
De economische positie van een persoon werd belangrijker dus maakte de klassesamenleving plaats voor een standensamenleving

A

Fout, de economische positie van een persoon werd belangrijker dus maakte de standensamenleving plaats voor een standensamenleving