Immunologie 2 Flashcards

1
Q

Cell-mediated response

A

Een Tc-cel herkent intracellulaire infecties door antigenen die op MHC klasse 1 worden gepresenteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Humorale response

A

Een Th-cel kan op MHC 2 herkennen (Cd4) wat voor soort infectie aanwezig is in het lichaam en cytokines uitscheidt, om vervolgens de B-cel te activeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Primary en secundary response

A

Eerste blootstelling zorgt voor een reactie, tweede blootstelling zorgt voor een sterkere reactie doormiddel van aanwezige antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Receptor-ligand interacties

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bindingen tussen receptor-ligand/antigen-antilichaam

A

-> Waterstof bindingen
-> Ionische bindingen
-> Van der Waals krachten
-> Hydrofobe interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

association constant

A

Ka (affiniteit van je receptor-ligand paar). Wordt gebruikt bij een antigen-antilichaam binding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

association rate

A

Hoe snel een complex gevormd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dissociation rate

A

Hoe snel een complex uit elkaar valt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dissociation constant

A

Kd (omgekeerde van association constant), wordt gebruikt bij een receptor-ligand (enzym)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aviditeit

A

Aviditeit is de som van de affiniteiten van alle bindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe krijg je activatie van een receptor

A

Door het binden van een antigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn immunoglobuline domeinen?

A

Een immunoglobuline domein is een soort van kommetje van anti-parallele beta-sheets (Variabele en constante delen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

immunoglobuline familie

A

De immunoglobuline familie zijn receptoren die een transmembraan deel en een cytocolisch deel hebben, of ze liggen los

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

BCR (B-cel receptor)

A

Bevat een transmembraan deel en een cytocolisch deel. Zolang de BCR op het oppervlakte van de B-cel ligt en antigenen kan binden zorgt het voor activatie en zodra de BCR loslaat en de BCR dus is secreted, wordt het een antilichaam genoemd.

Bepaalde specificiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kan BCR uit zichzelf andere componenten signaleren?

A

nee, hiervoor zijn Ig-Alfa en Ig-Beta nodig. Dit helpt bij signalering en zorgt uiteindelijk voor bindingen van het antigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

TCR (T-cel receptor)

A

Altijd transmembraan, laat dus nooit los van het oppervlakte van de cel; wordt nooit tot secretie gebracht. TCR bevat echter wel een stukje cytosolisch voor intracellulaire signalering.

Specifiek voor peptiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Voorbeelden immonuglobin familie

A

Ig-alfa, Ig-beta hetrodimeer, Immunoglobuline IgM, T-cel receptor, CD3, CD 4, CD 8 , MHC klasse 1 en MHC klasse 2, Poly-Ig receptor en de Fc-gamma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van Ig-alfa, Ig-beta hetrodimeer?

A

helpt bij de B-cel receptor voor de signalering. Dit is een receptor waar we niet zo veel op ingaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Immunoglobuline IgM

A

bevat heel veel immunoglobuline domeinen. Is een pentameer en bevat een Mu voor zware keten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

T-cel receptor

A

bevat 4 immunoglobuline domeinen. Is een heterodimeer. Is altijd transmembraan. Cd4 => MHC2 & Cd8 => MHC1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

CD3

A

is specifiek voor T-cellen. Is aanwezig in elke T-cel en met signalering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

CD 4

A

is specifiek voor een Th-cel. Zorgt voor interactie met MHC2. Maakt contact met de constante regio van MHC1/2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

MHC klasse 1 en MHC klasse 2

A

Bevatten immunoglobuline domeinen, maar bevatten bovenin een andere structuur dan de andere receptoren.

MHC1 => Cd8 + Tc-cel + Humorale respons
MHC2 => Cd4 + Th-cel + cell-mediated respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Poly-Ig receptor en de Fc-gamma receptor

A

hebben te maken met de effector functies van de antilichamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Th-cel (CD 4)

A

communiceert met MHC 2 op een APC (antigeen presenterende cel; de macrofaag en de dendritische cel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Tc-cel (CD 8)

A

communiceert met MHC 1 op virus geïnfecteerde cellen, maar ook op gezonde cellen. APC’s bevatten ook MHC klasse 1. MHC klasse 1 komt op alle kern houdende cellen voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar bestaat een Antilichaam uit

A

Lichte en zware ketens, zijn peptide ketens met een C- en N- terminus. Bevat Variabelen en Constante onderdelen. CHO is een suikergroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Lichte ketens

A

Kappa of lapda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Zware ketens

A

Bestaat uit drie constante delen en een variabel deel. Isotopen zijn. mu, gamma, alfa, delta of epsilon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Naam antilichaam op basis van zware ketens

A

mu: IgM (Grootste, pentameer)
gamma: IgG (Meest voorkomend antilichaam in het bloed)
alfa: IgA
delta: IgD
epsilon: IgE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Antibody combining site

A

CDR1/2/3 komen samen en dit wordt de antibody combining site genoemd

32
Q

hypervariable regions

A

In de variabele zware ketens (VH) en de variabele lichte ketens (VL) bevinden zich drie hypervariabele regions die op bepaalde plekken veel aminozuren bevatten.

De hypervariabele regio bepaald waar het antigen gebonden kan worden/of het antigen goed past op het antilichaam. Deze regio’s zijn CDR 1/2/3

33
Q

Rekenen met variabiliteit

A

Aantal verschillende aanwezige AA / de frequentie

34
Q

Isotopen van antilichamen

A
  • IgG komt meestal als monomeer voor.
  • IgD weten we niet zo heel veel van, maar zit vaak op ontwikkelende B-cellen.
  • IgE komt als monomeer voor.
  • IgA in dimeer vorm.
  • IgM, het pentameer en pentavalet (kan op 10 plekken een antigeen binden).
35
Q

IgG Info

A

IgG kan de placenta overgaan en kan de moeder doorgeven aan het aangeboren kind. Er bestaan meerdere soorten IgG’s (IgG1, IgG2, IgG3 en IgG4). IgG heeft de langste halveringstijd.

Een aantal van deze soorten IgG’s zijn goed in het activeren van complement (Immunologie 1), een aantal van deze soorten IgG’s zijn goed in het induceren van ADCC bij NK cellen.

Daarnaast zijn alle IgG’s goede opsonines, die fagocytose door macrofagen kunnen induceren. IgG is het enige antilichaam dat de placenta over kan gaan.

36
Q

IgE info

A

Medieert voornamelijk degranulatie. Beschermt voornamelijk tegen infecties door parasitaire wormen en protozoa, maar is ook bekend bij de rol die het antilichaam speelt in allergiën en astma.

De concentratie IgE is normaal gesproken heel laag, behalve bij allergie en asthma, wat zorgt voor de degranulatie van eosofielen en basofielen.

37
Q

IgA info

A

IgA kan echter ook als monomeer, trimeer of tetrameer voorkomen. IgA wordt doorgegeven via moedermelk aan het geboren kind.

Het proces waarmee IgA antilichamen worden uitgescheiden heet transcytose. Endo + exocytose is hoe transcytose verloopt.

IgA vindt je veel in slijmvlies houdende weefsels, zoals bijvoorbeeld in de galt, in het moedermelk, in de tranen en in het speeksel. IgA kan goed neutraliseren, kan geen complement en dus geen ontstekingsreactie induceren

38
Q

IgM info

A

De 10 bindingsplekken van IgM kunnen in de praktijk nooit allemaal binden, door sterische hindering. IgM kan ook een dimeer zijn. IgM wordt gebruikt voor complement systeem.

39
Q

transcytose

A

Endo + exocytose is hoe transcytose verloopt.

40
Q

multivalentie

A

Het feit dat een antilichaam twee keer een antigeen kan binden, aan de epitopen van een antigen.

41
Q

De Hinge region

A

geeft de molecuul heel veel flexibiliteit in het midden (draaien). IgG, IgD en IgA hebben deze regio.

42
Q

Moleculair formule antilichaam

A

(H2+L2)n -> (𝞬2𝞳 2) 1 of (𝞬 2 𝞴 2) 1

43
Q

Welke domeinen hebben interactie/signalering met BCR

A

Naast de al besproken Ig-alfa en Ig-beta bij een BCR, zijn ook CD19, CD81 en CD21 aanwezig.

44
Q

CD19 en CD21

A

zijn specifiek voor B-cellen en helpen ook mee met de activatie van deze cel;

Het fungeert als een adaptereiwit om cytoplasmatische signaaleiwitten naar het membraan te werven en het werkt binnen het CD19 / CD21-complex om de drempel voor B-celreceptorsignaleringsroutes te verlagen.

45
Q

Eigenschappen TCR

A

-Er zijn twee soorten TCR’s:
->Bestaat uit twee subuntis, alfa en beta (bevatten elk een andere aminozuurvolgorde).
->Bestaat uit twee subunits, gamma en delta.

Deze subunits hebben ook weer een constante regio en een variabele regio.
-De variabele regio’s hebben hier ook weer drie CDR’s, waar de peptide specifieke bindingssitte wordt bepaald.
-De constante regio’s bevatten altijd transmembrane regio’s.
-TCR is een heterodimeer.

46
Q

Heterodimer

A

De monomeren zijn verschillend

47
Q

TCR en MHC

A

->MHC klasse 1 communiceert met een Tc-cel met de hulp van CD8
->MHC klasse 2 communiceert met een Th-cel met de hulp van CD4

48
Q

3 signalen om T-cellen te activeren

A

->Signaal 1: TCR (T-cel receptor) – MHC binding (antigeen specificiteit).
->Signaal 2: Co-stimulatie door CD’s (Co-receptoren CD 3) (CD80/86 met CD28 en CD40 met CD40L)
->Signaal 3: Cytokines als IL-2 (Interleukines geproduceerd/uitgescheiden door geactiveerde T-cellen).

49
Q

Signaal 2, activatie T-cellen

A

->TCR heeft CD4 nodig om interactie aan te kunnen gaan met MHC klasse 2. Dit geldt ook voor CD8 en MHC klasse 1.

->TCR’s hebben ook een te kort cytosolisch segment om intracellulaire signalering op te kunnen wekken, daarom helpt CD3 hun daarmee. Alle T-cellen hebben dus een TCR en een CD3.

->TCR heeft altijd CD28 om met CD80/CD86 op een APC te kunnen communiceren en te worden geactiveerd.

50
Q

Hoe worden B- en T-cellen ‘‘opgeleid’’

A
  • Het proces van genherrangschikking ten behoeven van variatie bij antigene bindingsplaats bij antilichamen en TCRs
  • De controle of de cellen van ten voren wel een receptor hebben voor lichaamseigen peptiden. Hebben ze deze niet, dan leidt dit tot apoptose (doding). Hebben ze dit wel, maar binden ze te goed, dan leidt dit ook tot apoptose (doding).
51
Q

Opvoeding B-cellen:

A
  • B-cellen ondergaan een aantal ontwikkelingsstappen en komen uiteindelijk bij het punt uit waar Ig recombinatie plaatsvindt.
  • De geproduceerde Ig (B-cel receptor) zal op een gegeven moment tot expressie komen op het oppervlakte van een immature B-cel.
  • Vervolgens vindt er negatieve selectie plaats: Cellen die zlef-antigenen herkennen gaan in apoptose, de rest gaat door naar de secundaire lymfoïde organen.
  • De positieve selectie vindt pas later plaats, wanneer de cellen een antigeen hebben herkend en klonale expansie ondergaan tijdens proliferatie.
52
Q

Ig recombinatie (vindt plaats in het beenmerg):

A
  • Heavy chain recombination
  • Light chain recombination
53
Q

Heavy chain recombination

A
  • Normaal DNA bestaat uit een streng van verschillende genen. Deze genen worden door elkaar gehusseld gedurende de husseling van het DNA in de voorloper B-cel, om zo een Heavy chain te maken.
  • Het ‘’originele’’ DNA bestaat uit de V (variabele) regio, de D (diversiteit) regio (hier bevindt zich de CDR3) en de J (joining) regio die het variabele gedeelte vormen van de heavy chain. Daarnaast bevat het DNA een constant gedeelte, dat bestaat uit de M regio, de D regio, de A regio, de G regio en de E regio (de isotypes).
  • De V regio bestaat uit 40 delen, de D regio bestaat uit 25 delen en de J regio bestaat uit 6 delen.
  • 1 deel van zowel de D regio als de J regio vormen samen een DJ regio (dit gebeurd random, waardoor er dus variabiliteit in de aminozuursequentie ontstaat bovenin de BCR; verschillende aminozuren vouwen verschillend en zullen BCR’s op die manier dus ook weer een bepaalde specificiteit geven). De andere delen van de D en J regio worden weggeknipt.
  • Vervolgens wordt 1 deel van de V regio toegevoegd aan de DJ regio en de andere delen van de V regio worden weggeknipt. De VDJ regio wordt gevormd. De vorming van deze VDJ regio wordt VDJ recombinatie genoemd. Het DNA dat nu is gevormd, wordt het recombinante DNA genoemd.

Aangezien zware ketens meerdere V, J en C segmenten hebben vindt er wel VDJ recombinatie plaats, maar gaan de overgebleven V, J en C segmenten gewoon mee, na joining. Na transcriptie zijn deze overgebleven V segmenten weg.
* Het recombinante DNA wordt vervolgens getranscribeerd, waardoor primary mRNA ontstaat. Twee C segmenten gaan mee, maar de overgebleven V segmenten gaan weg.
* Dit primary mRNA wordt gespliced. Bij splicing wordt één regio van het constante gedeelte bewaard, bijvoorbeeld de G regio, de rest wordt weggeknipt. Dus 1 van de twee C segmenten (dient als exon) wordt meegenomen en 1 wordt weggeknipt. Beide opties hebben dezelfde variabele gedeelte, waardoor ze beide hetzelfde antigen zouden kunnen binden.
* Er ontstaat nu een VDJ regio met direct daaraan vast een G regio. Dit wordt ook wel het (gesplicede) mRNA genoemd.
* Dit gesplicede mRNA wordt getransleerd (in het RER) en het eiwit is een IgG Heavy chain.
* De zware keten zal aan de bovenkant 123 aminozuren lang zijn.

54
Q

Light chain recombination

A
  • Light chains worden op exact dezelfde manier gemaakt, alleen bevindt zich geen D regio in het variabele gedeelte en vindt er dus VJ recombinatie plaats. Daarnaast bevatten lichte ketens slechts 1 soort C sigment/regio.
  • Het gele streepje voor het V segment, staat hier voor de Leader sequentie. Transcriptie vindt dan ook plaats na VJ recombinatie vanaf net voor de Leader sequentie voor het V segment, tot aan het einde van het C segment.
  • Het getransleerde eiwit van de lichte keten en dus het bovenste gedeelte van een uiteindelijke BCR, zal zo’n 110 aminozuren lang zijn.
  • Aangezien lichte ketens meerdere V en J segmenten hebben (en dus eigenlijk ook C segmenten -> voor elk J segment), vindt er wel VJ recombinatie plaats, maar gaan de overgebleven V en J segmenten gewoon mee, na joining. Na transcriptie zijn deze overgebleven V segmenten weg.
  • Na splicing wordt ook het tweede J segment eruit gehaald.
  • Aan dit verkregen mRNA wordt nog een poly-A tail gezet voor transport naar de ribosomen (translatie) en voor stabiliteit.
  • De Leader sequentie zorgt ervoor dat het mRNA getransporteerd wordt naar de ribosomen in het RER.
  • Het witte tussen de gensigmenten bevat wel genetisch materiaal, maar dat genetische materiaal is niet belangrijk voor nu.
55
Q

Wat is een verschil tussen de genen die kappa en lambda lichte ketens produceren?

A
  • Bevat verschillende V sigmenten, verschillende J sigmenten en verschillende C sigmenten (Voor elk J sigment een C sigment).
  • Genen die een Lambda lichte keten kunnen produceren hebben J sigmenten die niet bij elkaar liggen.
  • De recombinatie van de genen voor een lambda lichte keten gebeurd altijd downstream.
  • V2 en V3 kan je combineren met J2/C2.
  • V1 kan je combineren met J3/C3 en met J1/C1.
56
Q

Les 4 samenvatting

A

.

57
Q

Lymfoïde-specifieke eiwitten

A
  • RAG 1 en RAG 2
  • Terminal deoxyribonucleotidyl Transferase (TdT)
58
Q

Non-lymfoïde-specifieke eiwitten:

A
  • High mobility group B eiwitten 1 en 2 (HMGB 1/2)
  • Ku70-80
  • DNA/PKcs
  • Artemis
  • DNA ligation complex: DNA ligase IV, XRCC4 and XLF (Cernunnos)
  • Unusual DNA polymerases such as DNA pol µ and DNA pol λ
  • Ataxia telangiectasia mutated (ATM) protein
59
Q

Recombination signal sequence (RSS)

A
  • V(D)J recombinatie wordt aangegeven door Recombination signal sequences; RSSs
  • Elk segment dat betrokken is bij deze V(D)J recombinatie bevat zo’n RSS.
  • Een RSS bestaat uit een nonameer en een heptameer sequentie, met daartussen een 12 of 23 bp spacer sequentie. Een 12 bp spacer RSS (van één van de segmenten) gaat altijd samen met een 23 bp spacer RSS (van één van de andere segmenten) (Dit ligt aan de loop van het DNA van de 12 bp en de 23 bp spacer.
  • De afbeelding links en rechts laat zien dat de V segmenten een andere kleur RSS hebben dan de J segmenten. De V segmenten hebben 12 bp spacers en de J segmenten hebben 23 bp spacers (lichte keten).
  • De afbeelding rechts (b) laat zien dat de V segmenten bij een zware keten 23 bp spacers hebben, de D segmenten 12 bp spacers hebben en dat de J segmetne 23 bp spacers hebben. Op deze manier kan het D segment zowel samenkomen met het V segment als met het J segment (DJ joining vindt altijd als eerste plaats).
60
Q

RAG1/2 eigenschappen

A
  • RAG (recombination activating gene) 1/2 is het enzym complex dat zorgt voor de V(D)J recombinatie. De recombinatie wordt dus op die plek (RAG1/2) geactiveerd.
  • RAG 1 is het belangrijkst en zorgt voor de vorming van een complex met RRSs, gestabiliseerd door binding met RAG 2.
  • RAG 2 betekent het begin van de V(D)J recombinatie.
  • RAG 1/2 complex is verantwoordelijk voor het herkennen en knippen van DNA aan de immunoglobuline-encoding regio en de RSS.
61
Q

RAG1/2 werking

A
  • Stap 1: RAG 1 en 2 bindt aan de RSSs, brengt de segmenten samen.
  • Stap 2: Het DNA wordt geknipt (de RRSs van de segmenten aan de 5’ border van het heptameer van de RSS).
  • Stap 3: Een hairpin loop wordt gecreëerd aan de cleavage sites van de V en de J segmenten, waar de RSS is weggeknipt. De OH-groep van de ene streng (die is opengeknipt) naar de fosfaatgroep van de tegenovergestelde streng, zodat je deze hairpin loop (de coding N; codeert voor genen die nog nodig zijn) krijgt en de dubble stranded breaks (het signal end) ook worden ‘’gevormd’’. Dubble stranded breaks aan de uiteindes van de afgeknipte RSSs worden hierdoor dus gevormd.
  • Stap 4: De enzymen DNA-PK, Ku, Artemis en een dimeer van DNA ligase en XRCC4 vormen een groot complex samen met de REG 1/2 eiwitten. De uiteindes van de RSSs binden (signal ends vormen de signal loop), waardoor de RSSs samenkomen en een gesloten cirkel van DNA vormen; dit samenkomen van de RSSs wordt signal joint genoemd. Deze cirkel is verder niet meer belangrijk in dit proces.
  • Stap 5: De Artemis, dat nog steeds gebonden is aan de segmenten en hun hairpin loops, knipt de hairpin loops open.

Artemis kan de loop op 3 plekken knippen: Plek 1, Plek 2 of Plek 3. Het meest voorkomende is dat Artemis knipt op plek 3, waardoor je een 3 prime overhang krijgt. Hierdoor worden de complementaire nucleotiden van de plek waar het DNA is geknipt aan de nucleotiden gebonden, waar het DNA is geknipt. Bij de V segment gebeurd dit allemaal aan het uiteinde van de 5’ strand. Bij het J segment gebeurd dit allemaal aan het uiteinde van de 3’ strand.
* Stap 6: Het enzym TdT voegt vervolgens extra nucleotiden toe aan de uiteindes van de geknipte hairpin loop sequenties (zijn complementair; blauwe nucleotiden zijn palindroom).
* Stap 7: De andere enzymen (ligase) in het grote complex brengen de twee uiteinden van de segmentgenen samen (met daartussen een aantal p nucleotides; blauw), waarbij het recombinatie proces compleet is gemaakt. (Tot hier is de 7 staps route van de lichte ketens).
* Stap 8: Voor stap 8 is ook de hairpin loop van het D en J segment open geknipt door Artemis en zijn er al palindroom nucleotides toegevoegd. Tijdens stap 8 knipt exonuclease random een aantal nucleotide weg (kan zowel palindroom als normaal (zwart) zijn) bij de opengeknipte hairpin loops.
* Stap 9: N nucleotides (Nontemplate nucleotides (rood); door weggeknipte nucleotides was er geen template en zijn er random nucleotiden toegevoegd.) worden toegevoegd door TdT aan de opengeknipte hair pin loops.
* Stap 10: Ligatie, door ligase, van de twee uiteinden van de segmentgenen, waarbij het recombinatie proces van de DJ joining compleet is (Tot hier is de 10 stapts route van de zware ketens). Voor VDJ joining moet de 10 staps route uiteindelijk 2 keer worden herhaald (De eerste keer is voor DJ joining en de tweede keer is voor VDJ joining). De twee keer 10 staps route voor de vorming van de zware keten vindt eerste plaats, daarna vindt de 7 staps route voor de vorming van de lichte keten plaats.

62
Q

Welke mechanismen zorgen voor antibody diversiteit

A

->Multiple gene segments: V, D en J segmenten waarvan meerdere aanwezig zijn en random recombinatie kunnen aangaan (Zie 7 en 10 stappen plan recombinatie met de betrokken enzymen).
->P nucleotide addition: Zie 7 en 10 stappen plan recombinatie met de betrokken enzymen.
->Exonuclease trimming: Het wegknippen van random nucleotiden (zie 7 en 10 stappen plan recombinatie met de betrokken enzymen).
->Nontemplated N nucleotide addition: Zie 7 en 10 stappen plan recombinatie met de betrokken enzymen.
->Heavy chain/light chain combinatorial diversity: Het moment wanneer de lichte keten en zware keten samenkomen om een B-cel receptor/immunoglobuline te vormen.
->Somatische hypermutatie

63
Q

Allelic exclusion

A

Allelic exclusion is het mechanisme, waarbij alleen 1 allel intact is voor afschrijven.

64
Q

pre-BCR

A

De zware keten + de SLC op het plasmamembraan

65
Q

Receptor editing:

A

RNA processing:
mRNA splicing

66
Q

somatische hypermutatie (SHM)

A

Bij somatische hypermutatie muteert het DNA van T-cel geactiveerde B-cellen met een veel hogere snelheid dan ‘’normale’’ cellen.

67
Q

class switching recombination (CSR)

A

Dit gebeurd na somatische hypermutatie in een secundaire follikel van bijvoorbeeld een lymfeknoop (secundair lymfoïde orgaan) in het constante gedeelte van een BCR.

CSR gebeurd op DNA niveau en het isotype waar het antilichaam naar toe switch wordt bepaald door bepaalde cytokines (cytokines geven de B-cellen een signaal om te switchen). AID speelt ook bij class switching de hoofdrol.

68
Q

AID

A

muteert DNA tijdens transcriptie, omdat het DNA dan enkelstrengs is.

69
Q

Hoe worden de mutaties van AID opgelost

A
  1. Replicatie
  2. DNA uridine glycosylase:
  3. Mismatch repair (MMR):
70
Q

Class switching recombination:

A

CSR gebeurd op DNA niveau (net zoals VDJ recombinatie) en het isotype waar het antilichaam naar toe switch wordt bepaald door bepaalde cytokines (cytokines geven de B-cellen een signaal om te switchen). AID speelt ook bij class switching de hoofdrol

71
Q

Affiniteitsmaturatie

A

De B-cellen met een hogere affiniteit worden op deze manier vaker geactiveerd door Th-cellen en zullen dus een grotere overlevingskans hebben; meer B-cellen met hoge affiniteit blijven over.

72
Q

Verschillen BCR en TCR

A

->TCR is altijd (!) membraan gebonden
->TCR bestaat uit twee verschillende ketens
->TCR moet met een MHC communiceren

73
Q

Overeenkomsten BCR en TCR

A

->Beide hebben een V regio
->Beide hebben een C regio
->Beide hebben immunoglobuline fold/domeinen
->Beide hebben CDR’s
->Beide binden de antigeen bovenin

74
Q

Functie B-cellen

A

->Neutralisatie
->Agglutinatie
->Opsonisatie
->Complement activatie
->ADCC
->Antibody-dependent degranulation and mediator release

75
Q

Hoe worden peptide gepresenteerd door MHC2

A
  • Stap 1: Het antigeen (pathogeen) wordt opgenomen, via pattern recognition receptors of via Fc en complement receptoren of specifiek via een immuunglobuline receptor op de B-cel.
  • Stap 2: Internalisatie en opname van het antigeen in een endosoom.
  • Stap 3: Ondertussen worden er MHC 2 moleculen gemaakt in het RER en via het golgi aan de primaire lysosomen afgegeven. Het MHC 2 is voorzien van een CLIP peptide in de bindingsgroeve. CLIP staat voor Class 2 invariant chain peptide en is noodzakelijk om MHC 2 op de juiste plek in de cel te krijgen.
  • Stap 4: Omdat het pH in het endosoom daalt kan het endosoom fuseren met het lysosoom.
  • Stap 5: Na fusie worden de lysosomale enzymen actief door de lage pH en wordt het antigeen afgebroken in peptiden. Nu zijn er dus peptiden en een MHC 2 molecuul met CLIP in zijn bindingsgroeve.
  • Stap 6: Dan fuseert dit MHC 2 compartiment met een vesicle dat HLA-DM bevat. Bij een lage pH heeft CLIP meer affiniteit voor HLA-DM en verhuist. Zo komt de binsingsgroeve vrij voor peptiden. De best passende peptiden zullen binden en het MHC 2 stabiliseren.
  • Stap 7: Lege MHC 2 moleculen blijven instabiel en worden afgebroken.
76
Q

Hoe worden peptide gepresenteerd door MHC1

A
  • Stap 1: Virus infecteerd de cel.
  • Stap 2: Het virale mRNA komt vrij in de cel en wordt getransleerd tot viraal eiwit.
  • Stap 3: Alle cytoplasmatsiche eiwitten, dus ook virale of intracellulaire bacteriën, worden afgebroken door proteasomen tot peptiden.
  • Stap 4: De peptiden worden het RER in getransporteerd door TAP1 en TAP2: transporter associated with Antigen Processing. Dit transport kost energie.
  • Stap 5: Bij het vormen van MHC 1 peptiden complex komen chaperones voor de dag die het proces begeleiden, namelijk alleen het eindproduct is stabiel. Dat zijn calnexine, calreticuline en tapsine. Ook allemaal gecodeerd op het MHC complex. Ook lege MHC 1 moleculen zijn instabiel en worden afgebroken en niet naar het membraan gevoerd.
  • Stap 6: exocytose van het stabiele molecuul.
  • Stap 7: Expressie van MHC 1 met peptide gepresenteerd op het plasma membraan. Slechts één fractie van wat op MHC 1 wordt gepresenteerd zijn pathogene antigenen, verreweg het meeste zijn gewone endogene antigenen. Dus auto-antigene. Het is belangrijk dat Tc-cellen worden opgeleid om de auto-antigenen van vreemde antigenen te onderscheiden, dit gebeurd in de thymus (negatieve selectie).