Celbiology 1 Flashcards

1
Q

Fibrous

A

strakke structuur door de triple helix van collageen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Disordened

A

minder vaste/rekbare structuur door elastine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ubiquitine

A

Targetin eiwit voor proteosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

E1/2/3

A

Eiwit complexen die helpen ubiquitine te binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

GAP

A

Hydrolyseert GTP tot GDP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

GEF

A

Koppelt GDP los waardoor GTP kan binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ABC

A

ATP binding zorgt voor een conformatieverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

P-type

A

fosforylering (P afkomstig van ATP) zorgt voor een conformatieverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ATPase

A

ATP binding zorgt voor een
conformatieverandering waarbij stoffen kunnen binden. Autofosforylatie van het enzym waarbij ADP los laat en ATP bindt (gevolgd door conformatieverandering). De gebonden stoffen worden losgelaten en de fosfaatgroep laat los → cyclus begint opnieuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

N/K-pump

A

3 Na plus uit en 2 K in. Zorgt voor elecktrochemisch gradient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Glycine/GABA

A

Inhiberend neurotransmitters, door membraampotentiaal negatiever te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Acetylcholine

A

Exciterend neurotransmitter, door depolarisatie en actiepotentiaal door meer positieve ionen de cel in te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Karyopherines

A

groep eiwitten betrokken bij transport van moleculen tussen het cytoplasma en de nucleus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ran-GTP

A

bindt aan exportins en importins om stoffen een kern in en uit te transporteren. (Ran-GTP <=> Ran-GDP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

SRP

A

Signal recognition particle, zodat ribosoom translatie in het ER lummen kan uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Calnexin

A

Herkent een eiwit als het nog niet goed is gevouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

IRE1/PERK/ATFG

A

response om te zorgen dat eiwitten wanneer deze niet goed gevouwen worden, goed gevouwen worden, feedback geven zodat het eiwit niet afgeschreven gaat worden of het eiwit afgebroken wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

COPII

A

coating eiwit voor veshicles die ER specifiek zijn. Binden aan adaptor protein die aan een cargo receptor protein gebonden is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

COPI

A

coating eiwit voor veshicles die Golgi specifiek zijn. Binden aan adaptor protein die aan een cargo receptor protein gebonden is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Clathrin

A

coating eiwit voor veshicles bij endocytose plaats vindt. Binden aan adaptor protein die aan een cargo receptor protein gebonden is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dynamin

A

zorgt voor het afknijpen van het membraan waardoor de vesicle los komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

PIP

A

Intermembraam eiwit waaraan meerdere eiwitten kunnen binden. Door inotycol van PIP op meerdere plekken te fosforyleren wordt deze specifiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hsp70

A

zorgt er uiteindelijk voor dat de adapter en coat eiwitten los laten van het vesicle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

V-snare

A

zorgt voor fuseren van de vesicle met het organel. Cargo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

T-snare

A

zorgt voor fuseren van de vesicle met het organel. Target

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

KDEL

A

Een specifieke aminozuur sequentie in het eiwit zorgt ervoor dat het eiwit terug getarget wordt naar het ER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Cis/midden/trans

A

Cis kant: Vooral betrokken bij fosforylatie van oligosacchariden en lysosomale eiwitten

Midden:Betrokken bij het veranderen van suikergroepen als laatste modificatie Twee verschillende soorten glycosyleringen:
- High mannose oligosaccharide glycosylering
- Complex oligosaccharide glycosylering

Trans: Belangrijk voor targeting naar het juiste organel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

High mannose glycosylering

A

plakken van veel mannoses, Gevoelig voor Endo H enzym

29
Q

Complex oligosaccharide glycosylering

A

plakken van verschillende suikergroepen, Niet gevoelig voor Endo H enzym

30
Q

Endo H

A

Regulator voor glycosylering

31
Q

Contact dependent

A

een signaal wordt gepresenteerd wat door een andere cel herkent wordt

32
Q

Paracrine

A

bepaalde stoffen (bijvoorbeeld cytokines) worden aangemaakt en deze
kunnen herkent worden door naastliggende cellen

33
Q

Synaptic

A

in de synaps kunnen bepaalde neurotransmitters worden doorgegeven (hierbij wordt een elektrisch signaal omgezet tot een chemisch signaal)

34
Q

Endocrine

A

stoffen (hormonen) worden aangemaakt en via het bloed getransporteerd naar organen waar het een functie heeft

35
Q

Autocrine

A

een stof die een cel zelf aanmaakt kan zorgen voor verdere activatie of remming van zichzelf

36
Q

Ionkanalen

A

binding van een signaalmolecuul zorgt voor conformatieverandering van het kanaal waardoor specifieke ionen kunnen passeren of het kanaal juist sluit

37
Q

GPCR

A

Signaal, GPCR, aplha/beta/gamma domein, phospholipase C-B, 4, 5-biphosphate => inositol (ligand calcium channel) + diaglycerol (protein kinase C)

38
Q

Enzyme-coupled receptors

A

dimeren die op zichzelf niet actief zijn maar binding van een signaalmolecuul zorgt voor de activatie van een (katalytisch) domein

39
Q

alpha/beta/gamma domain

A

GPCR domeinen, Alpha wordt GDP vervangen door GTP (GAP). Beta en gamma gaan met phospholipase samen werken om inositol van diaglycerol te knippen

40
Q

RTK

A

Signaal, autofosforylatie receptor, IRS1 (PTB), Grb2 (SH2), Sos (SH3), PIP (pH), scaffold (SH3)

41
Q

Receptor negative feedback

A

i. Receptor sequestration

ii. Receptor down-regulation

iii. Receptor inactivation

iv. Inactivation of signaling protein

v. Production of inhibitory protein

42
Q

cAMP

A

Belangrijke second messenger is cyclic AMP

43
Q

PKA

A

kan serines en threonines fosforyleren

44
Q

MAPK

A

Ras-GTP, RAF, MEK, ERK (reeks van kinases die uiteindelijk celdeling stimuleren)

45
Q

PI3K

A

Dimeer, Receptor, PI-3-kinase, PIP, PDK1, Atk, mTOR2, Bad, apoptose inhiberend enzyme (betrokken bij het inhiberen van de apoptose)

46
Q

Jak-Stat

A

Cytokine, Receptor bij elkaar, autofosforylatie door Jak, fosforylatie van receptor, Stat bindt en fosforylatie, Stat dimeer zet genen aan (celdeling, immuunrespons en celdood)

47
Q

TGFB

A

TGFB, receptoren klasse 1 en 2, Klasse 1 geeft signaal door, Smad2/3 fosforylatie, Smad2/3/4 complex, activatie TGFB genen (wondheling)

48
Q

NFKB

A

TNFa, receptor, IKK-complex, fosforylatie van IkB-NFKB (IkB laat los), NFKB kan genen in de kern aanzetten (ontstekingsreactie)

49
Q

G1/S-CDK

A

komt op in de G1 fase en wordt na de G1 fase afgebroken

50
Q

S-CDK

A

komt op tijdens de G1 fase en blijft lange tijd aanwezig (tot in de M-fase)

51
Q

M-CDK

A

komt op tijdens de G2 fase en neemt tijdens de M fase weer af. Wordt geblokkeerd door cycline

52
Q

T-loop

A

active site blokkeert, inhibatie door fosforylatie

53
Q

CKI

A

Cdk inhibitory proteins

54
Q

Cdc25

A

Cdk kan weer geactiveerd worden door het verwijderen van de fosfaatgroep

55
Q

CAK

A

Fosforyleert T-loop

56
Q

E2F

A

stimuleert vervolgens de gentranscriptie in de S-fase en daarmee andere cyclines aanzet

57
Q

Mitogen

A

zijn stoffen die de celcyclus kunnen stimuleren door binding aan een RTK receptor

58
Q

p27

A

kan binden aan actief Cdk en zo het complex inactiveren

59
Q

p53

A

is normaal gesproken inactief aanwezig in de cel en wordt continu geproduceerd en afgebroken (gebonden aan Mdm2)

60
Q

p21

A

is een CKI en kan dus een Cdk complex inactiveren

61
Q

Thymosin

A

bindt monomeren en remt hiermee de groei van actine filamenten

62
Q

profiline

A

zet een voor een nieuwe monomeren aan de keten (+ kant)

63
Q

formin

A

bindt de groeiende actine keten en is gebonden aan profiline

64
Q

Fimbrin/alpha-actinin

A

klein eiwit tussen de F-actines waardoor deze dicht op elkaar komen te liggen/groter eiwit waardoor F-actines verder van elkaar af liggen

65
Q

Cofilin

A

kan binden aan actine en zorgen voor strakke conformatie van actine

66
Q

Kinesin

A

Microtubuli motor eiwitten. Beweegt door ATP te hydrolyseren tot ADP. Vervolgens wordt een ADP verwijdert en ATP gebonden

67
Q

GαS/I/Q

A

Activatie van adenylaat cyclase / inactivatie van adenylaat cyclase / is betrokken bij IP3 pathway

68
Q

SERCA

A

Ca-pump