Idioom Flashcards

1
Q

op eieren lopen

A

heel voorzichtig zijn/doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dat is uit de lucht gegrepen

A

het is verzonnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de wal keert het schip

A

de omstandigheden houden een gewenste ontwikkeling tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

dat is mosterd na de maaltijd

A

dat heeft geen zin meer (te laat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voor iemand in de bres springen

A

het voor iemand opnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

met hem is geen schip te bezeilen

A

met hem is niets te beginnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

elk denkt zijn uil een valk te zijn

A

iedereen denkt dat zijn eigen kinderen/zaken bijzonder zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de wind waait uit een andere hoek

A

de situatie is veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de vis wordt duur betaald

A

veel offers moeten brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zich op een hellend vlak bevinden

A

achteruitgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geen soelaas bieden

A

geen goede oplossing bieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ergens * op hebben

A

ergens heel goed in zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

iets uit de eerste hand vernemen

A

iemand die er heel nauw bij betrokken is, vertelt je er wat meer over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een houten kop hebben

A

een kater hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

die wet is een papieren tijger

A

lijkt af te schrikken, maar stelt niets voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zich in de vingers snijden

A

zichzelf benaderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

op een vulkaan dansen

A

plezier hebben, terwijl er gevaar dreigt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

op los zand bouwen

A

iets slecht voorbereid doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

dat snijdt me door de ziel

A

dat doet me verdriet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verstek laten gaan

A

wegblijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een kanttekening plaatsen

A

een opmerking maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

pootaan spelen

A

hard doorwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de wind van voren krijgen

A

een hoop kritiek te horen krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

iemand een worst voorhouden

A

een beloning in het vooruitzicht stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

stevig in het zadel zitten

A

verzekerd zijn van een goede positie

26
Q

op gespannen voet staan met iets

A

niet (of moeilijk) met iets te verenigen zijn

27
Q

flink in de bus blazen

A

zich goed inzetten; veel geld uitgeven

28
Q

iemand iets voor de voeten gooien/werpen

A

iemand iets verwijten

29
Q

er de brui aan geven

A

ermee stoppen

30
Q

ergens debet aan zijn

A

ergens schuldig aan zijn

31
Q

compassie

A

medelijden

32
Q

essentie

A

kern

33
Q

discrepantie

A

verschil

34
Q

deceptie

A

teleurstelling

35
Q

portee

A

betekenis

36
Q

nuance

A

klein verschil

37
Q

professie

A

beroep

38
Q

consideratie

A

overweging

39
Q

fractie

A

klein gedeelte

40
Q

integriteit

A

eerlijkheid

41
Q

in troebel water vissen

A

dingen doen die eigenlijk verboden zijn

42
Q

zijn ziel aan de duivel verkopen

A

principes overboord gooien om zichzelf te bevooroordelen

43
Q

van zessen klaar zijn

A

handig zijn

44
Q

met open vizier strijden

A

duidelijk laten zien wie je bent en hoe je bent

45
Q

de vlag moet de lading dekken

A

de buitenkant moet overeenkomen met de inhoud

46
Q

de vinger aan de pols houden

A

het verloop van iets in de gaten houden

47
Q

de vleugels uitslaan

A

andere of meer dingen gaan doen

48
Q

in het verschiet liggen

A

iets wat binnenkort gaat gebeuren

49
Q

ergens de smoor in houden

A

ergens van balen

50
Q

hoog spel spelen

A

grote risico’s nemen

51
Q

gewag van maken

A

melding van maken

52
Q

uitlopen op een fiasco

A

iets mislukt

53
Q

ergens behagen in scheppen

A

iets fijn vinden

54
Q

behept zijn met

A

iets hebben

55
Q

tegen de lamp lopen

A

betrapt worden

56
Q

te goeder trouw handelen

A

in vol vertrouwen

57
Q

baat bij iets vinden

A

voordeel hebben

58
Q

iets onder rembours verzenden

A

aangetekend

59
Q

aan lager wal geraken

A

bergafwaarts

60
Q

voor iemand instaan

A

kunnen bevestigen