HS 4 woordenschat Flashcards
1
Q
passen
A
de juiste maat hebben; proberen of een kledingstuk de juiste maat heeft; precies het juiste bedrag betalen; op de juiste wijze aanbrengen of invoegen; niet spelen; geschikt zijn voor
2
Q
zijn verslingerd aan
A
houden heel veel van
3
Q
expositie
A
tentoonstelling
4
Q
alledaagse
A
gewone
5
Q
populaire
A
geliefde
6
Q
oorsprong
A
begin
7
Q
afkomst
A
afstamming
8
Q
zeker
A
ten minste
9
Q
spectaculair
A
baanbrekend, nieuw
10
Q
nonchalante
A
ongedwongen, losjes
11
Q
facetten
A
kanten van een zaak
12
Q
belicht worden
A
worden laten zien
13
Q
conservator
A
beheerder van een museum
14
Q
revolutionair
A
groots opgezet, sensationeel
15
Q
vestigen
A
richten op