Hs 1 Lezen, Ws, gram, spel Flashcards

1
Q

Hoe noem je het belangrijkste in een tekst?

A

de hoofdzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar vind je de hoofdzaken?

A

in de inleiding, het slot en in de kernzin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat doe je als je een samenvatting maakt?

A

dan noteer je alleen de hoofdzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Als je het belangrijkste van een tekst in 1 zin samenvat, noem je die zin … ?

A

de hoofdgedachte, die vind je vaak in de inleiding of in het slot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een manier om de betekenis van een onbekend woord te vinden: een synoniem

A

een woord dat ongeveer hetzelfde betekent, bvb: nummer en getal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een manier om de betekenis van een onbekend woord te vinden:

A

omschrijving van het woord/gebruik het woordenboek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een manier om de betekenis van een onbekend woord te vinden: een voorbeeld in de tekst

A

let op signaalwoorden: zoals, bijvoorbeeld..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een manier om de betekenis van een onbekend woord te vinden: een tegenstelling

A

donker en licht, hard en zacht, lang en kort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een manier om de betekenis van een onbekend woord te vinden: zoek een bekend woorddeel

A

voetbal, is een BAL die je met je VOET vooruit schopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

nog een manier om de betekenis van een onbekend woord te vinden:

A

gebruik het woordenboek/ omschrijving van het woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zien

A

beschouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

naar raming, ongeveer

A

naar schatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zorg veroorzakend

A

zorgwekkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

op zijn minst

A

minstens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

maar net

A

amper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hielpen

A

ondersteunen

17
Q

zich melden

A

op het matje komen

18
Q

zet voort

A

continueert

19
Q

de controle hebben, het onder toezicht houden

A

onder toezichtstelling

20
Q

te letten op

A

in de gaten houden

21
Q

die verplicht onderwijs moeten volgen

A

leerplichtig

22
Q

leggen aan

A

aan meren

23
Q

belangstelling wekken voor

A

aandacht vestigen op

24
Q

weinig

A

luttele

25
Q

Hoe vind je de PV?

A

zet de zin in een andere tijd of maak van de zin een vraag

26
Q

Hoe vind je het OW?

A

Wie (soms wat) + PV

27
Q

Welke vorm heeft GEEN onderwerp?

A

de gebiedende wijs, bvb: ruim dat op!

28
Q

Hoe vind je het LV?

A

Wat (soms wie) + gez + ow

29
Q

Hoe vind je het MV?

A

Aan/voor wie + gez + ow + lv

30
Q

Hoe vind je het BWB?

A

waar? waarheen? waarover? waarom? waardoor? waarvandaan? wanneer? hoe? met wie? enz..

31
Q

waar met een komma?

A

tussen 2 persoonsvormen, tussen delen van een opsomming, na een naam of uitroep aan het begin van een zin, voor verbindingswoorden zoals: omdat, want en maar.

32
Q

waar moet de dubbele punt?

A

voor een opsomming, voor een aankondiging, voor een uitleg

33
Q

Hoe citeer je?

A

Zet voor het citaat een dubbele punt, begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt vraagteken of uitroepteken, zet het citaat tussen aanhalingstekens.