HS 1 paragraaf 1 Flashcards
Wat is een fenotype?
Alle waarneembare eigenschappen van een individu.
Wat is een genotype?
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een individu.
Wat is genetische informatie?
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een individu.
Wat zijn chromosomen?
Langgerekte dunne draden in de celkern die bestaan uit opgerold DNA.
Wat zijn autosomen?
Chromosomen die chromosomenparen vormen, dus geen geslachtschromosomen.
Wat zijn homologe chromosomen?
Chromosomen van een paar die gelijk van vorm en lengte zijn.
Wat zijn geslachtschromosomen?
Chromosomen die het geslacht bepalen; bij een vrouw gelijk in lengte en vorm en bij een man ongelijk in lengte en vorm.
Wat is een X-chromosoom?
Geslachtschromosoom, grootste van de geslachtschromosomen.
Wat is een Y-chromosoom?
Geslachtschromosoom, kleinste van de geslachtschromosomen, alleen bij mannen aanwezig.
Wat is een gen?
Een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor een of meer erfelijke eigenschappen of een deel van een erfelijke eigenschap.
Wat is een allel?
Verschillende varianten van een gen voor een bepaalde eigenschap in homologe chromosomen.
Wat is een genoom?
Alle DNA-moleculen in een cel.
Wat zijn milieufactoren?
Factoren vanuit de omgeving die het fenotype beïnvloeden, bijvoorbeeld licht, temperatuur en opvoeding.