Hoorcolleges PV Flashcards

1
Q

HC1. Scheidslijnen in de Nederlandse samenleving: Polarisatie

A

Het versterken van tegenstellingen tussen partijen of bevolkingsgroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

HC1. Scheidslijnen in de Nederlandse samenleving: Focussing event

A

Een ingrijpende plotselinge gebeurtenis die het debat rond polarisatie bijvoorbeeld versterkt (vb. dood van Pim Fortuyn).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

HC1. Scheidslijnen in de Nederlandse samenleving: Onderscheid

A

Objectieve/feitelijke verschillen ( = differentiatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

HC1. Scheidslijnen in de Nederlandse samenleving: Scheidslijn

A

De verschillen die mensen ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

HC1: 3 dimensies die invloed hebben op de scheidslijn

A
  1. onderscheid/differentiatie : objectieve / feitelijke verschillen
  2. mate van identificatie met een groep
  3. de mate van representatie van het onderscheid tussen groepen in de media
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

HC1: Verhulling

A

bestaande verschillen niet benoemt, taboe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

HC1: Correspondentie

A

representatie van verschillen van een groep komt overeen met werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

HC1: Overdeterminering

A

verschillen worden overdreven vergroot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HC1: Problemen met scheidslijnen in samenleving

A

scheidslijnen in strijd met waarden zoals vrijheid en gelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

HC1: Gevolgen van scheidslijnen in strijd met waarden zoals vrijheid en gelijkheid

A

land valt uit elkaar : conflict, wantrouwen - verlies van solidariteit en verbondenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dekker en de Ridder: Polarisatie

A

verbreding van tegenstellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dekker en de Ridder: Polarisatie: verbreding van tegenstellingen

A
  1. de toenemende verdeeldheid in de hele bevolking
  2. toenemende verschillen in gemiddelde posities van bevolkingsgroepen
  3. sterker wordende samenhang tussen politiek-culturele tegenstellingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dekker en de Ridder: Pro-nivellering

A

wel inkomensnivellering ↔ geen inkomensnivellering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dekker en de Ridder: Inkomsten-nivellering

A

Verkleining van het verschil in inkomen tussen de laagste en de hoogste inkomensgroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dekker en de Ridder: Anti autoritairisme

A

Meer autoritair ↔ meer libertijns

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dekker en de Ridder: Politiek zelfvertrouwen

A

de houding tegenover de politiek; het geloof of jouw stem er toe doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Dekker en de Ridder: Beschrijvend onderzoek

A

verschijnsel analyseren typeren en kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Dekker en de Ridder: Een verklarend onderzoek

A

Onderzoek naar oorzaak-gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bakker: Ruimtelijke / residentiële segregatie

A

De ruimtelijke weerslag van de sociale verschillen (waar ze wonen etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bakker: Contacthypothese

A

duurzaam intermenselijk contact leidt tot de afbouw van mogelijke vooroordelen en stereotypen jegens elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bakker: Positiviteit Bias

A

focus op positieve contacten → Negatieve contacten onderbelicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bakker: Bijzonder-confessionele scholen

A

scholen gesticht obv een bepaalde religie of levensbeschouwing. Weigering obv achtergrond mogelijk bij selectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bakker: futiliteitscultuur

A

Een cultuur die kinderen ervan weerhoudt nog enig geloof in eigen kunnen te ontwikkelen ( beeld krijgen leerlingen vaak door leraar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Merry: Integratie

A

socialisatieproces waarbij leden van een niet-dominante groep zich mengen met de dominante groep, maar daarnaast contact onderhouden met de andere leden van de eigen groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Merry: Sociaal kapitaal

A

het totaal aan hulpmiddelen die beschikbaar zijn voor (individuen in) een gemeenschap om de sociale organisatie vorm te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Merry: Cultureel kapitaal

A

het geheel van kennis, cognitieve vaardigheden en opleiding van een persoon waarmee sociale privileges verworven of behouden kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

HC2: kansenongelijkheid in aanmelden school: onderzoek Utrecht > leidt tot segregatie. Welke punten horen hierbij?

A
  1. niet overal een transparant aanmeldbeleid
  2. 11% blijkt procedure van aanmelding inschrijving correct en helder te communiceren
  3. schaduwlijsten = kinderen worden eerder ingeschreven (mag niet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Bonjour & Duyvendak: civic integration turn

A

integratie eisen worden toegepast om diegenen te selecteren die naar verwachting soepel zullen integreren, terwijl de toegang of het verblijf wordt geweigerd aan degenen die waarschijnlijk niet in de samenleving passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Bonjour & Duyvendak: beschavingsoffensief

A

(civic offensive) offensief bestaande uit een gerichte actie of een reeks van gerichte acties om een groep mensen of een gehele maatschappij een bepaalde vorm van beschaving bij te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Kešić, J. & Duyvendak: Nativisme

A

intense oppositie tegen een interne minderheid die als een bedreiging wordt gezien
aan de natie vanwege zijn ‘vreemdheid’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Kešić, J. & Duyvendak: Secularisme

A

de overtuiging dat religie en geloof geen invloed mogen uitoefenen op de maatschappij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Kešić, J. & Duyvendak: Secularistisch nativisme

A

migranten zijn de vijand (Indirecte bedreiging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Kešić, J. & Duyvendak: raciaal nativisme

A

minderheidsgroepen en black anti-racists die de Nederlandse cultuur aanvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Kešić, J. & Duyvendak: populist nativisme

A

alle ‘natives’ die voorstander zijn van migranten, zijn de vijand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Kešić, J. & Duyvendak: Cultural christianity

A

christendom wordt ingeroepen ‘als een culturele en beschaving identiteit, gekenmerkt door vermeende gedeelde waarden die weinig of niets te maken hebben met religieuze overtuiging of praktijk (de waarden uit christendom / jodendom / humanisme / verlichting )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Kešić, J. & Duyvendak: Populist nativism

A

directe bedreiging, racial

37
Q

Kešić, J. & Duyvendak: Secularists nativism

A

indirecte bedreiging

38
Q

HC3: Polarisatie: Welke punten horen hierbij

A
  1. differentiatie
  2. identificatie
  3. representatie
39
Q

HC3: Identificatie

A

polarisatie en stereotypes

40
Q

HC3: Representatie

A

rol media : fake news > angst

41
Q

HC3: Stigmatisering

A

proces waarbij bepaalde kenmerken aan een bepaalde persoon of groep worden toegekend.

42
Q

HC3: radicalisering

A

vervreemding van een groep van de maatschappij: gedachten en gedragingen van een groep worden extremer en wijken steeds meer af van de gangbare norm in de cultuur

43
Q

HC3: contacthypothese

A

meer contact leidt tot een positievere houding als het contact als positief ervaren wordt.

44
Q

HC3: Welke punten zijn er nodig bij een contacthypothese?

A
  1. Er moet een coöperatieve onderlinge afhankelijkheid zijn.
  2. Het contact moet gebaseerd zijn op een gelijke status.
  3. Er dient voldoende ruimte te zijn om elkaar ook persoonlijk te leren kennen.
  4. Het contact ondervindt de steun van autoriteiten
45
Q

HC3: Als we onderzoek doen naar de verklaringen van intergroepsconflicten is het belangrijk dat we weten hoe..?

A
  1. een groep ontstaat
  2. een individu zich gedraagt in een groep
  3. conflicten ontstaan tussen groepen.
46
Q

HC3: realistische conflicttheorie

A

verklaring van hoe groepen agressief tegenover elkaar kunnen komen

47
Q

HC3: Hoe voorkomen we verscheurde samenleving?

A
  1. Door kennis door middel van burgerschapsvorming
  2. Door ontmoeting - tegengaan (effecten van) onderwijssegregatie door middel van gemengde scholen en interventies als de stadsschool
48
Q

van Bergen et al: Intergroup Antagonisme

A

visies, houdingen en gedragingen richting leden van een andere groep die worden gekenmerkt door vijandigheid, superioriteit, wantrouwen of afwijzing op basis van etnische of religieuze groepsverschillen

49
Q

van Bergen et al: Intergroup Egalitarisme

A

visies, houdingen en gedragingen richting leden van een andere groep die worden gebaseerd op gelijkheid. Anderen zijn gelijk ondanks hun etniciteit, cultuur of religie.

50
Q

van Bergen et al: intergenerationele transmissie

A

proces waarin ouders hun waarden en idealen doorgeven met betrekking tot etniciteit, ras, cultuur, religie en interetnische groep-relaties

51
Q

van Bergen et al: parental ethnic socialization

A

etnische idealen en alles wat daarmee samenhangt

52
Q

Milikowski: Contacttheorie

A

Positief contact en vriendschappen met de outgroup leden leiden tot toename van empathie, vermindering van angst, en uiteindelijk tot vermindering van negatieve intergroepsattitudes

53
Q

Milikowski: Moderator

A

een statistische (3e) variabele die de relatie tussen twee andere variabelen verandert

54
Q

Milikowski: Mediator

A

een statistische variabele die de relatie tussen twee andere variabelen verklaart.

55
Q

Cameron et al: Extended contact

A

contact via via (iemand uit jouw groep heeft contact met andere groep)

56
Q

Cameron et al: Out-group values

A

hoe de andere groep denkt.

57
Q

Cameron et al: In-group values

A

hoe de eigen groep denkt

58
Q

Cameron et al: Quasi-experiment

A

groepen uit verschillende instellingen worden met elkaar vergeleken. De
ene groep krijgt interventie X en de andere groep interventie Y. Er wordt dus niet
gerandomiseerd/toewijzing is niet willekeurig.

59
Q

Cameron et al: Common in-group identity approach

A

intergroepscontact zal maximaal effect hebben op de houding van de groepen als niet de subgroep kenmerken, maar juist de gedeelde eigenschappen benadrukt worden.

60
Q

Cameron et al: Dual identity approach:

A

Contact zal beter worden tussen twee groepen wanneer de overeenkomsten en de verschillen benadrukt worden.

61
Q

Cameron et al: unconditional mediation hypothesis

A

het effect van extended contact op het beoogde vriendschapsgedrag van kinderen wordt gemedieerd door hun waargenomen outgroepsnormen over cross-etnische vriendschap.

62
Q

Wat is een mediator tussen extented contact en vriendschappen?

A

Als kinderen weten dat een andere groep positief is over interetnische vriendschappen (perceived out-group norms) is dit een mediator tussen extended contact en vriendschappen.

63
Q

HC4: Burgerschapsvorming

A

het vormen van leerlingen die actief meedoen aan de samenleving en een positieve bijdrage hieraan leveren door ze te leren over rechten en plichten.

64
Q

HC4: contourennota

A

hierin staat beschreven wat een burger in Nederland moet kennen en kunnen en wat een Nederlandse burger is

65
Q

HC4: contourennota jaartal 1994

A

Een Nederlandse burger moet actief participeren in de samenleving (werk hebben en constructief meewerken) en de Nederlandse taal spreken.

66
Q

HC4: contourennota nu

A

de taal spreken, meer moeten weten van de cultuur, normen en waarden van de Nederlandse samenleving. (vrijheid van meningsuiting en non-discriminatie)

67
Q

HC4: melting pot

A

de vermenging van culturen tot een aparte cultuur.

68
Q

HC4: transnationale/samengestelde identiteit

A

identificeert zich met het land van herkomst maar woont in NL

69
Q

HC4: Marginalisatie

A

leden van een niet-dominante groep mengen zich nauwelijks met de dominante groep (outgroup), maar onderhouden ook weinig contact met de andere leden van de eigen groep (ingroup).

70
Q

HC4: kosmopolitisch burgerschap/wereldburgerschap:

A

een evenwicht tussen de achtergrond van mensen en wat wel gedeeld moet worden.

71
Q

Keller: De patriottische burger

A

identificeert zich diep met haar land en heeft een primaire en verreikende loyaliteit aan de land.

72
Q

Keller: Wereldburger

A

identificeert zich niet met haar land, maar heeft wel een sterk afgeleide toewijding aan haar staat, en weet haar plaats in haar lokale gemeenschap en de rest van de wereld. Ziet land niet als superieur.

73
Q

Keller: Serving the state

A

Wat een burger bijdraagt aan een maatschappij.
belasting, gehoorzaamt de wet, verdedigd het land, actief mee regerend bij democratie

74
Q

Keller: Flourishing as a citizen

A

benadering psychologische leven van het goede burger:
juiste overtuigingen, normen en waarden en weldenkendheid

75
Q

Keller: Patriot

A

Loyaal aan land, opofferen voor land, identificeert zich met land en uitgangspunten

76
Q

Keller: Patriotic dissent

A

het land bekritiseren vanuit de uitgangspunten van het land omdat het niet
zijn eigen standpunten naleeft.

77
Q

van der Ploeg: Diversiteit

A

verschillende opvattingen over wat goed burgerschap is. Ruimte voor verschillende visies op burgerschap.

78
Q

van der Ploeg: Controversialiteit

A

waar grote verschillen zijn in mening over wat goed en fout is. Ruimte voor kritiek op de dominante versie van burgerschap.

79
Q

van der Ploeg: Indoctrinatie

A

vorm van manipulatie door het systematisch en eenzijdig onderwijzen van aanvechtbare overtuigingen of opvattingen, met de bedoeling dat deze kritiekloos worden aanvaard

80
Q

van der Ploeg: Zakelijk burgerschap

A

leerlingen zelf inzichten laten maken over welke verschillende opvattingen goed zijn.

81
Q

HC5: soorten burgerschap

A
  1. persoonlijk verantwoordelijke burger - houdt aan wet regels
  2. participerende burger - richt buurtcomité op
  3. sociaal kritische burger - kritiek geven op samenleving
82
Q

HC5: Wet Burgerschap en Sociale Integratie

A

de bereidheid en het vermogen deel uit te maken van een gemeenschap en daar een actieve bijdrage aan te leveren

83
Q

HC5: de doelen van de vreedzame school

A
  1. Gezamenlijke besluitvorming
  2. conflicten oplossen
  3. verantwoordelijkheid voor de gemeenschap (iets doen wat goed is voor iedereen)
  4. openstaan voor verschillen
  5. democratisch
84
Q

HC5: verticale autoriteit

A

opvoeden op basis van macht en straf en gericht op het individu. Het is een individuele praktijk.

85
Q

HC5: horizontale autoriteit

A

Opvoeders erkennen gezamenlijke verantwoordelijkheid en voeden op basis van herstel met inspraak de jeugdige op. Het vindt plaats in een sociale context.

86
Q

Kesselring: Contactladder

A

vier treden van incidenteel naar structureel contact tussen opvoeders

87
Q

Kesselring: waaruit bestaan de vier treden van de contactladder

A
  1. ontmoetingsactiviteiten
  2. dialoog activiteiten
  3. buurtactiviteiten
  4. netwerkactiviteiten
88
Q

Kesselring: pedagogische civil society

A

de bereidheid van burgers om met elkaar in de eigen sociale netwerken en het publieke domein verantwoordelijkheden rond het opgroeien en opvoeden van jeugdigen te delen in de vorm van informele wederzijdse steun en informele sociale controle